ECLI:NL:OGEAA:2017:1010

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
AUA201701062
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak hebben appellanten, beiden wonend in Aruba, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die hun verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf had afgewezen. De Minister had het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn zou zijn ingediend. Appellanten betwisten dit en stellen dat zij het bezwaarschrift op tijd hebben ingediend. De zaak is behandeld op 16 oktober 2017, waarbij appellanten in persoon verschenen en de Minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechter heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de datum van de beschikking. Aangezien de beschikking op 9 november 2016 was gedagtekend, eindigde de termijn op 21 december 2016. Appellanten hebben echter gesteld dat zij het bezwaarschrift op 16 december 2016 hebben ingediend, maar de Minister heeft bewijs geleverd dat het bezwaarschrift op 22 december 2016 is ingediend. De rechter heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 27 november 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 27 november 2017
AUA201701062
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

1.[appellante sub 1],

2.[appellant sub 2],
beiden wonend in Aruba,
APPELLANTEN,
procederend in persoon,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 november 2016 heeft verweerder het verzoek van appellante sub 1 om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonende dienstbode bij appellant sub 2 werkzaam te zijn, afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben appellanten bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 15 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellanten niet‑ontvankelijk verklaard.
Daartegen hebben appellanten op 7 juni 2017 bij dit gerecht beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 oktober 2017, alwaar appellant sub 2 in persoon, en verweerder bij voornoemde gemachtigde zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Aan de beschikking van 15 mei 2017 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellanten het op 15 december 2016 gedagtekende bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn hebben ingediend, te weten op 22 december 2016, en dat zich geen redenen voordoen op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.2
Appellanten betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Daartoe voeren zij aan dat zij het bezwaarschrift op 16 december 2016 hebben ingediend. Appellanten hebben ter onderbouwing van dit betoog een kopie van een foto van het bezwaarschrift overgelegd, waarop een ontvangststempel met de datum 16 december 2016 is te zien. Ter zitting hebben appellanten voorts betoogd dat ook indien het bezwaarschrift eerst op 22 december 2017 zou zijn ingediend, dit binnen de termijn is, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op die dag eindigde.
2.2.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend. Nu de beschikking op 9 november 2016 is gedagtekend, is de termijn op die dag aangevangen en op 21 december 2016 geëindigd. Het betoog faalt in zoverre.
2.2.2
Bij het verweerschrift heeft verweerder een afschrift van het bezwaarschrift van appellanten, voorzien van een ontvangststempel met de datum 22 december 2016, overgelegd. Ter zitting heeft verweerder voorts een uitdraai uit zijn registratiesysteem overgelegd, waaruit valt af te leiden dat het bezwaarschrift van appellanten is geregistreerd als te zijn gedateerd op 15 december 2016, ingekomen op 22 december 2016 en geregistreerd op 27 december 2016. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat zich in het dossier dat hij houdt van appellanten geen afschrift van het bezwaarschrift bevindt, voorzien van een ontvangststempel met de datum 16 december 2016. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting voorts te kennen gegeven dat de werkwijze bij het in ontvangst nemen van een bezwaarschrift aldus is, dat bij het indienen daarvan bij de balie van de DIMAS aan de desbetreffende bezwaarmaker een afschrift van het bezwaarschrift wordt uitgereikt, voorzien van een ontvangststempel. Appellanten hebben ter zitting desgevraagd geen zodanig afschrift over kunnen leggen, maar hebben verwezen naar voormelde kopie van een foto daarvan.
Voormelde omstandigheden in aanmerking genomen, komt aan de door appellanten overgelegde kopie van een foto van een op 16 december 2016 gestempeld bezwaarschrift, niet de betekenis toe, die appellanten daaraan gehecht wensen te zien. Het betoog faalt ook voor het overige.
2.3
Het beroep is ongegrond.
2.4
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 27 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).