ECLI:NL:OGEAA:2017:138

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
A.R. 2714 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldvordering en verzendtheorie met betrekking tot contractuele rente

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. betaling van een hoofdsom van € 4.210,92, vermeerderd met incassokosten en rente, van gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op een kredietovereenkomst die gedaagde op 8 september 2003 had gesloten, waarbij hij een bedrag van € 2.000,00 had geleend met een rente van 11,9% per jaar. Gedaagde had de verplichting om dit bedrag af te lossen met maandelijkse betalingen van € 40,00, maar had deze verplichtingen niet nagekomen. Daarnaast had gedaagde een overeenkomst voor een 'Studentenrekening' met een geoorloofde roodstand, die hij ook niet had aangezuiverd.

De bank vorderde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat gedaagde zou worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met incassokosten en rente. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij voorafgaand aan het verzoekschrift nooit een aanmaning had ontvangen, waardoor hij de gevorderde wettelijke rente betwistte. Het gerecht oordeelde dat de gevorderde hoofdsom niet was betwist en dus toewijsbaar was. Wat betreft de contractuele rente oordeelde het gerecht dat de bank moest bewijzen dat de aanmaningen gedaagde hadden bereikt, wat niet was aangetoond. Het gerecht concludeerde dat gedaagde pas sinds 30 december 2015 op de hoogte was van de aanspraak van de bank op de bedongen rente.

Het gerecht wees de buitengerechtelijke kosten toe, aangezien deze niet waren weersproken, en veroordeelde gedaagde in de kosten van de procedure. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 1 maart 2017
Behorend bij A.R. 2714 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, Nederland,
domicilie kiezende te Aruba, ten kantore van de gemachtigde,
eiseres, hierna te noemen: de bank
gemachtigde: de advocaat mr. M.W.A. van der Gulik
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de navolgende stukken:
  • het verzoekschrift
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek

2.DE FEITEN

2.1
[gedaagde] heeft op 8 september 2003 een kredietovereenkomst gesloten bij de bank tot een maximum van € 2.000,00, met een kredietvergoeding van 11,9% per jaar. [gedaagde] diende dit bedrag af te lossen met een bedrag ad € 40,00 per maand. [gedaagde] heeft dit niet gedaan.
2.2
[gedaagde] heeft tevens een overeenkomst ‘Studentenrekening’ met geoorloofde roodstand gesloten. De roodstand heeft [gedaagde] nimmer aangezuiverd.
2.3
Op beide overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van de bank van toepassing.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1
De bank vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen te betalen aan haar een hoofdsom ad € 4.210,92, vermeerderd met incassokosten ad € 631,64 en rente tot en met 20 september 2015 alsmede de bedongen rente vanaf 10 september 2015, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
[gedaagde] voert – samengevat - het volgende verweer.
Hij stelt voorafgaande aan het verzoekschrift nimmer een aanmaning ontvangen te hebben en betwist daarom de gevorderde wettelijke rente.

4.DE BEOORDELING

4.1
De gevorderde hoofdsom heeft [gedaagde] niet betwist, zodat deze toewijsbaar is.
4.2
Wat betreft de gevorderde contractuele rente wordt als volgt overwogen.
De bank heeft [gedaagde] in 2012 aangeschreven op het adres [adres], omdat uit het uittreksel van 6 februari 2012 bleek dat [gedaagde] hier stond ingeschreven. Omdat [gedaagde] niets van zich liet horen heeft de bank wederom het bevolkingsregister geraadpleegd op 6 september 2013 en toen bleek dat [gedaagde] stond ingeschreven op het adres [adres]. De bank heeft [gedaagde] vervolgens op 13 februari 2014 en 21 augustus 2014 op dit adres aangeschreven. [gedaagde] betwist evenwel ooit enige sommatie ontvangen te hebben.
4.3
Op grond van de verzendtheorie dient de bank te bewijzen dat de aanmaningen [gedaagde] hebben bereikt. Nu de bank geen bescheiden heeft overgelegd waaruit volgt dat de aanmaningen [gedaagde] daadwerkelijk hebben bereikt, houdt het gerecht het ervoor dat [gedaagde] pas sinds 30 december 2015 (datum deurwaardersexploot) weet dat de bank aanspraak maakt op de bedongen rente, zodat de vordering vanaf deze datum toewijsbaar is.
4.4
De buitengerechtelijke kosten worden als niet weersproken toegewezen.
4.5
[gedaagde] wordt nu hij in het ongelijk is gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.DE BESLISSING

De rechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] te betalen aan de bank:
- een hoofdsom ad € 4.210,92 vermeerderd met de contractuele rente vanaf 30 december 2015 tot de dag der voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 631,64;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op fl. 450,00 griffierecht, fl. 226,67 deurwaarderskosten en Afl. 1.000,00 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en uitgesproken er openbare terechtzitting op 1 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier