In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een moeder en een vader over het gezag en de omgangsregeling van hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.F.J. Caster, verzocht om alleen met het gezag over de minderjarige belast te worden, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. N.S. Gravenstijn, een tegenverzoek indiende voor een omgangsregeling. De procedure begon met een verzoekschrift van de moeder op 6 juli 2016 en een verweerschrift van de vader op 25 oktober 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2017 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig.
De minderjarige is geboren in Nederland en is erkend door de vader. De ouders hebben gezamenlijk gezag over de minderjarige, maar de moeder verzocht om wijziging van dit gezag op basis van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, omdat zij van mening is dat de communicatieproblemen tussen de ouders en de geografische afstand tussen hen het in het belang van het kind noodzakelijk maken dat zij alleen met het gezag wordt belast. De vader betwistte dit en stelde dat de communicatie goed verloopt, ondanks de afstand.
Het gerecht oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de communicatieproblemen en de afstand zodanig zijn dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag te wijzigen. Het verzoek tot wijziging van het gezag werd dan ook afgewezen. Wel werd het verzoek van de vader om een omgangsregeling toegewezen, waarbij werd bepaald dat de minderjarige eenmaal per jaar gedurende vier weken in Nederland of Aruba bij de vader kan verblijven. De behandeling van de kinderalimentatie zal op een later moment worden voortgezet.