In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 maart 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de voorlopige toevertrouwing van drie minderjarigen aan de Voogdijraad. De zaak betreft de minderjarigen [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], waarvan de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De vader van de minderjarigen heeft hen erkend. De voorlopige toevertrouwing was eerder bekrachtigd bij beschikking van 28 juni 2016, waarbij de moeder was geschorst in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen.
De Voogdijraad heeft op 6 december 2016 een verzoekschrift ingediend tot verlenging van de voorlopige toevertrouwing, omdat de gronden voor deze maatregel nog steeds aanwezig zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2017 was de moeder niet verschenen, terwijl de vader wel aanwezig was. De rechter heeft op basis van het verslag van de Voogdijraad en de besproken zaken ter zitting geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat de Voogdijraad het gezag over hen blijft uitoefenen.
De rechter heeft het verzoek van de Voogdijraad toegewezen en de voorlopige toevertrouwing verlengd tot 1 juni 2017. Tevens is bepaald dat de moeder gedurende deze periode is geschorst in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.