ECLI:NL:OGEAA:2017:204

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
BBZ nr. AUA201600150
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag belasting op bedrijfsomzetten door culturele instelling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [X] en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een stichting die zich richt op het herstel en behoud van monumenten op Aruba, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) die was opgelegd voor het tijdvak november 2013. De aanslag bedroeg Afl. 500, met een verzuimboete van Afl. 125. De stichting stelde dat zij geen ondernemer was in de zin van de Landsverordening BBO (LvBBO) en dat de vrijstelling voor culturele instellingen van toepassing was. De Inspecteur daarentegen betoogde dat de aanslag terecht was opgelegd.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de stichting, ondanks haar activiteiten gericht op monumenten, niet kwalificeert als een culturele instelling. De rechter oordeelde dat de activiteiten van de stichting niet kunnen worden aangemerkt als van culturele aard en dat zij derhalve niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de LvBBO. Het Gerecht concludeerde dat de stichting wel degelijk als ondernemer kwalificeert voor de BBO, omdat zij deelneemt aan het economisch verkeer en een duurzaam streven heeft om maatschappelijke behoeften te bevredigen. De uitspraak leidde tot de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 23 maart 2017
BBZ nr. AUA201600150
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
STICHTING [ X ],gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2015 voor het tijdvak november 2013 een aanslag in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) opgelegd ten bedrage van Afl. 500. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete opgelegd van Afl. 125.
1.2
Belanghebbende is op 6 november 2015 hiertegen in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 19 juli 2016 uitspraak gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 14 september 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De zaak is behandeld ter zitting van 9 maart 2017, waarbij zijn verschenen [mr. A] en [ B ] beiden verbonden aan [ Y ], namens belanghebbende en namens de Inspecteur [ mrs. C ] en [ D ].

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is opgericht in het jaar 1996 en heeft als doel het herstel en behoud van monumenten op Aruba. Volgens de jaarrekening voor het jaar 2013 betreffen de activiteiten van belanghebbende voornamelijk het aankopen, restaureren en exploiteren van monumenten op Aruba alsmede het verlenen van financieringsfaciliteiten ter restauratie, instandhouding van gebouwen (monumenten), het verlenen van diensten op financieel en administratief gebied, alsmede het in het algemeen verwerven, beheren en beschikbaar stellen van geldmiddelen ten behoeve van bestedingen van herstel en behoud van monumenten op Aruba.
2.3
Op de balans van belanghebbende is ultimo 2013 een bedrag van Afl. 11.683.612 aan materiële vaste activa opgenomen. Hiervan heeft een bedrag van Afl. 11.237.854 betrekking op gebouwen en verbouwingen. Belanghebbende had in het onderhavige jaar verhuuropbrengsten van zeven panden ten bedrage van Afl.1.254.778. In het jaar daarvoor waren de verhuuropbrengsten Afl. 1.054.278. Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2009 geen subsidie meer ontvangen van de overheid. Jaarlijks wordt het exploitatieresultaat van belanghebbende toegevoegd aan de algemene reserve van belanghebbende. In de jaren 2012 en 2013 bedroeg de algemene reserve respectievelijk Afl. 5.519.756 en Afl. 5.763.993.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de volgende vragen:
(i) Is belanghebbende een ondernemer in zin van de Landsverordening BBO (LvBBO)?
(ii) Is de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de LvBBO (vrijstelling culturele instelling) van toepassing? Indien de vrijstelling van toepassing is, is de vervolgvraag of de vrijgestelde bedrijfsomzet (Afl. 250.000) een maand-, of een jaaromzet is.
3.2
Belanghebbende stelt primair dat zij geen onderneming drijft en niet belastingplichtig is voor de BBO en subsidiair dat zij een culturele instelling is en de vrijstelling van artikel 12, vierde lid van de LvBBO op haar van toepassing is. Voorts betoogt belanghebbende dat de vrijgestelde bedrijfsomzet, een maandomzet betreft.
3.3
De Inspecteur stelt dat de aanslag terecht is opgelegd.
3.4
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
Op grond van artikel 1, eerste lid van de LvBBO wordt onder ondernemer verstaan een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat onder bedrijf moet worden verstaan een organisatie van kapitaal en arbeid, welke erop gericht is om in een duurzaam streven door deelneming aan het maatschappelijk ruilverkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen. Een winststreven is niet vereist.
4.2
Met haar activiteiten geeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht blijk van een duurzaam streven maatschappelijke behoeften te bevredigen en neemt zij deel aan het economisch verkeer. Anders dan belanghebbende betoogt geeft de omstandigheid dat de verhuuropbrengsten worden geherinvesteerd in het aankopen, restaureren en exploiteren van monumenten naar het oordeel van het Gerecht juist blijk van het duurzaam verrichten van een economische activiteit. Tevens is sprake van een organisatie van kapitaal en arbeid, zodat belanghebbende kwalificeert als ondernemer voor de BBO.
4.3
Artikel 12, vierde lid van de LvBBO bepaalt dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor de bedrijfsomzet van instellingen van charitatieve, culture, godsdienstige of sportieve aard, voor zover geen sprake is van een duurzaam winststreven bij deze instellingen of van ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen.
4.4
Het Gerecht is van oordeel dat de activiteiten (zie 2.2) van belanghebbende waarmee zij haar bedrijfsomzet genereert niet kunnen worden aangemerkt als activiteiten van culturele aard. Dat de (verhuur)activiteiten van belanghebbende enkel betrekking hebben op monumenten maakt dit niet anders. Belanghebbende kwalificeert daarom niet als een culturele instelling in de zin van artikel 12, vierde lid van de LvBBO. Het Gerecht vindt steun voor dit oordeel in de beschikking van 24 september 2010, nr. 2008/0379 van de Raad van Beroep voor belastingzaken (bijgevoegd). Het gelijk op dit punt is derhalve aan de Inspecteur. Gelet op het voorgaande komt het Gerecht niet toe aan de behandeling van het laatste geschilpunt.
4.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht acht geen termen aanwezig voor veroordeling in de proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).