ECLI:NL:OGEAA:2017:225

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
89 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van vervoer en aanwezig hebben van cocaïne in Aruba

In deze strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 maart 2017 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die op 1 november 2016 in Aruba werd aangehouden. Ondanks dat er geen cocaïne in de koffer van de verdachte werd aangetroffen, werd hij veroordeeld voor het medeplegen van het vervoer en het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, namelijk 26.762,6 gram. De verdachte was eerder aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van een vals paspoort en lag al in het vizier van de autoriteiten. Het gerecht baseerde zijn oordeel op verklaringen van medeverdachten en andere bewijsmiddelen, waaruit bleek dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die samen reisde en betrokken was bij het vervoer van verdovende middelen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, maar het gerecht oordeelde anders. Het gerecht achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Landsverordening verdovende middelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van viereneenhalf jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Tevens werd het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.F. Croes.
De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit (indien tezamen en in vereniging met anderen bewezen wordt verklaard) primair te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, subsidiair verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
Dat hij op 1 november 2016 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk een hoeveelheid (ruwe) cocaïne (van ongeveer 26.762,6 gram), zijnde (ruwe) cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen, althans enig zout van cocaïne en/of enige bereiding van (ruwe) cocaïne en/of haar zouten als vorenbedoeld, heeft uitgevoerd en/of heeft verstrekt en/of heeft vervoerd en/of in bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 3 lid 1 van de Landsverordening verdovende middelen juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
Dat hij op 1 november 2016 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen, al dan nietopzettelijk een hoeveelheid (ruwe) cocaïne (van ongeveer 26.762,6 gram), zijnde (ruwe) cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen
, althans enig zout van cocaïne en/of enige bereiding van (ruwe) cocaïne en/of haar zouten als vorenbedoeld,
heeft uitgevoerd en/of heeft verstrekt en/ofheeft vervoerd en
/of in bezit heeft gehad en/ofaanwezig heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
De verdediging heeft ter terechtzitting gepleit om verdachte van het aan hem tenlastegelegde feit vrij te spreken, omdat er geen sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die met verdovende middelen in hun koffers zijn aangetroffen. De verdediging heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte samen met zijn vriendin, de medeverdachte [naam medeverdachte 1], naar Aruba is gekomen, nadat [naam medeverdachte 1] haar vriendin [naam vriendin] een gunst zou doen door haar te helpen een som geld vanuit [reisroute 1] mee te nemen. [naam vriendin] zou in ruil daarvoor het vliegticket van [reisroute 2] en het verblijf in Aruba, van zowel verdachte als die van [naam medeverdachte 1] betalen. Verdachte was echter niet betrokken bij de voorbereiding van die reis. Verdachte heeft de medeverdachten pas in Aruba leren kennen, maar trok nauwelijks met hen op. Ook wist hij niet dat de medeverdachten verdovende middelen zouden vervoeren. Dat er derhalve sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten gericht op de totstandkoming van het delict, waaraan verdachte tevens een wezenlijke bijdrage zou hebben geleverd, is volgens de verdediging niet het geval. Het gerecht overweegt als volgt.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van de sectie douane recherche en informatie, de verklaringen van de verdachte, de medeverdachten [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4], alsmede de chatgesprekken tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 5] en ene [naam 1], blijkt het volgende.
Anders dan [naam medeverdachte 1] heeft verklaard was het niet haar vriendin [naam vriendin], maar de medeverdachte [naam medeverdachte 2] die in opdracht van een ander, zowel het vliegticket van verdachte als de vliegtickets van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] heeft gekocht. Verder blijkt dat verdachte op 18 oktober 2016 met dezelfde vlucht als die van de medeverdachten vanuit [reisroute 3] is gevlogen. Bij het uitlezen van de telefoon van [naam medeverdachte 1] is er een uitdraai gevonden met de namen van personen die tot de groep behoorden en die dezelfde vlucht als verdachte zouden nemen. Verdachte heeft op 11 november 2016 verklaard dat hij die reistickets in de telefoon van [naam medeverdachte 1] heeft gezien. Voorts verbleven de verdachten allen in hetzelfde appartementencomplex, waarbij verdachte en zijn partner hun appartement deelden met de medeverdachte [naam medeverdachte 5] en haar kinderen, en werden allemaal gedurende hun verblijf verzorgd door ene [naam 2], die geregeld eten en geld voor hen kwam brengen en hun meenam om boodschappen te doen en voor die boodschappen betaalde. Uit foto’s die zich in het dossier bevinden, blijkt dat de medeverdachten elkaar ook kenden en gedurende hun verblijf in Aruba met elkaar optrokken. Op 30 oktober 2016 vond er gesprek plaats met [naam 2], waar volgens [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2], alle verdachten aanwezig waren, met uitzondering van de medeverdachte [naam medeverdachte 6]. Tijdens dat gesprek werd verdachten medegedeeld dat zij enkele koffers met verdovende middelen naar Londen moesten brengen als betaling van de onkosten die waren gemaakt voor hun vliegtickets en verblijf. Verdachten zijn vervolgens op 1 november 2016 voor dezelfde vlucht met bestemming Londen ingecheckt. Zij stonden als groep geregistreerd en beschikten allen over hetzelfde witte laserprinter papier met daarin hetzelfde geldbedrag, zijnde US$ 34,25 voor een enkel persoon en US$ 68,50 voor 2 personen. Bij controle door de douane, zijn bij vier medeverdachten drugs in hun koffers aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het gerecht van oordeel dat is komen vast te staan dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking gericht op de totstandkoming van het delict, dat de verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt. Er blijkt nergens uit dat verdachte zich van de groep heeft gedistantieerd. Dat er geen drugs in de koffer van verdachte is aangetroffen, is niet aan de handelswijze van verdachte te danken, maar heeft zeer waarschijnlijk te maken met het feit dat hij bij aankomst op het vliegveld van Aruba op 18 oktober 2016 door de immigratie was aangehouden op verdenking van het in het bezit zijn van een vals paspoort. Verdachte werd hierna naar de politiewacht te [plaatsnaam] overgebracht en werd de volgende dag in vrijheid gesteld. Verdachte lag derhalve al in het vizier van de autoriteiten en zou gelet daarop geen risico willen nemen door zelf verdovende middelen in zijn koffer mee te nemen. [naam medeverdachte 4] heeft hierover verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem heeft verteld dat verdachte was aangehouden en dat zij erg nerveus was geworden toen de autoriteiten haar koffer hadden gecontroleerd. Zij had toen besloten om zonder verdovende middelen vanuit Aruba terug te keren. De overige medeverdachten hadden twee dagen na dat gesprek aan [naam 2] gezegd dat zij geen verdovende middelen meer wilden smokkelen. [naam 2] had echter meegedeeld dat er veel kosten waren gemaakt met betrekking tot de verdachten en dat zij derhalve verplicht waren om de verdovende middelen te smokkelen. De verdovende middelen die verdachte en zijn partner [naam medeverdachte 1] hadden moeten vervoeren, zijn naar het gerecht aanneemt over de overige medeverdachten verdeeld. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4]. [naam medeverdachte 5] heeft onder meer verklaard dat met haar was afgesproken dat zij 2 kilo cocaïne zou vervoeren. In haar koffer is echter bijna 9 kilo cocaïne aangetroffen. [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij 1 kilo cocaïne vanuit Aruba moest smokkelen, terwijl er in de twee koffers die door hem waren ingecheckt ruim 10,3 kilo cocaïne is aangetroffen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder B en C van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoer en het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, bedoelt om van [reisroute 3] te vervoeren. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Met betrekking tot de hoeveelheid cocaïne overweegt het gerecht dat dit een aanzienlijke hoeveelheid betreft, welke hoeveelheid van dien aard was dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Met de handel in verdovende middelen wordt veel geld verdiend. Kennelijk heeft verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. Bovendien heeft verdachte door zijn strafbare gedragingen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest voor een soortgelijk feit.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur. Deze straf is gebaseerd op hetgeen het gerecht pleegt op te leggen bij deze hoeveelheden verdovende middelen en wijkt daarmee enigszins af van de eis van de officier van justitie.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen geldbedrag, waarvan ter terechtzitting is gebleken dat die aan verdachte toebehoort, zal verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:62, 1:67, 1:68 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
viereneenhalf (4½) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurdde in rubriek 9 genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.A.H. Lemaire en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 16 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.