ECLI:NL:OGEAA:2017:248

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
K.G. 378 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon in kort geding afgewezen

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser [X] een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap La Linda N.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Coffie, vorderde betaling van zijn gebruikelijke salaris vanaf 1 januari 2017, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde, La Linda N.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. Steward, voerde verweer tegen deze vordering.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [X] was sinds 1 april 2002 in dienst bij La Linda, aanvankelijk als store manager en later als café manager. Tot 1 januari 2017 ontving hij maandelijks salaris, ondanks dat hij geen werkzaamheden verrichtte. La Linda heeft echter gesteld dat er geen intentie was om [X] zijn salaris door te betalen zonder dat hij werkzaamheden verrichtte. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering in kort geding niet kan worden toegewezen, omdat de bodemrechter de vordering met grote waarschijnlijkheid zal afwijzen. De rechter oordeelde dat er geen rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband had plaatsgevonden en dat de loonbetaling per 1 januari 2017 zonder overleg was stopgezet.

Uiteindelijk heeft de rechter de vordering van [X] afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 5 april 2017.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 5 april 2017
Behorend bij K.G. 378 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[X]
wonende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
tegen:
de naamloze vennootschap
LA LINDA N.V.
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: La Linda,
gemachtigde: de advocaat mr.J.J. Steward.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 28 februari 2017;
- de pleitnota’s van beide gemachtigden;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 16 maart 2017.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
X] is op 1 april 2002 in dienst getreden van La Linda als store manager tegen een bruto maandsalaris van Afl. 2.300,00. Deze functie is nadien gewijzigd in café manager.
2.2 [
X] is de kleinzoon van wijlen [Y], de voormalige DGA van La Linda.
2.3
Bij brief van 14 november 2002 deel [Y] [X] het volgende mee:

Pa medio di esaki mi ta notificabo cu entrante di awe mi no ta desea bo presencia mas den ni La Linda, ni un di sucursalan. Motibo pa esaki ta cu pa e ultimo lunanan bo ta strobando mi di haci mi negoschinanan den mi compania. Tambe mi ta lamente bo menazanan contra mi persona. Bo salario mensual lo keda wordo paga te otro norificacion.’
2.4
Tot 1 januari 2017 heeft La Linda zijn salaris doorbetaald, zonder dat [X] hiervoor werkzaamheden heeft verricht.
2.5 [
X] heeft in 2003 werk gevonden bij Valero en sinds 2007 is hij als ‘[functie]’ verbonden aan Xavier University School of Medicine.
2.6
La Linda heeft als productie 1 een schriftelijke verklaring overgelegd van [Z] gedateerd 14 maart 2017. Hierin verklaart zij dat zij van 1989 tot en met 2016 als administratief medewerkster werkzaam is geweest bij La Linda. In die hoedanigheid heeft zij van [Y] vernomen dat met [X] overeen was gekomen dat hij zijn salaris doorbetaald zou krijgen totdat hij ander werk gevonden zou hebben.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
X] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van La Linda tot betaling van zijn gebruikelijke salaris vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag dat aan het dienstverband op rechtsgeldige wijze een einde is gekomen, vermeerderd met de wettelijke rente en verhoging en met veroordeling van La Linda tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
La Linda voert hiertegen verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorop wordt gesteld dat voor toewijzing van een vordering in kort geding reeds nu geoordeeld dient te worden dat de bodemrechter de vordering met grote mate van waarschijnlijkheid zal toewijzen.
4.2
Vast staat dat [X] sinds 2002 tot 1 januari 2017 maandelijks loon ontving uit hoofde van een volstrekt papieren dienstverband. [X] had reeds in 2003 ander werk gevonden en heeft nimmer toelating tot het werk bij La Linda gevorderd, laat staan in rechte afgedwongen. Hiervoor geldt in beginsel het bepaalde in artikel 7A: 1614b BWA.
4.3
Voorts volgt uit zowel de brief van [Y] van 14 november 2002 als de verklaring van [Z], elk afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang beschouwend, dat het nimmer de bedoeling van La Linda is geweest om aan [X] tot in lengte der dagen zijn salaris door te betalen, zonder dat hij hiervoor werkzaamheden zou hoeven te verrichten. Het is immers niet logisch dat een werkgever bereid is een werknemer eindeloos op de loonlijst te laten staan, zonder hiervoor enige tegenprestatie te ontvangen.
4.4 [
X] verweert zich hiertegen door te verklaren dat de relatie tussen hem en La Linda niet uitsluitend werk gerelateerd is, maar dat er ook een complexe erfrechtelijke kwestie speelt en dat de doorbetaling van zijn loon hieraan gerelateerd is. La Linda weerspreekt dit gemotiveerd en stelt dat de loonlijst abusievelijk niet eerder is opgeschoond.
4.5
Wat hier verder ook van zij, nu partijen elkaars stellingen over en weer gemotiveerd betwisten en een kort geding zich niet leent voor bewijsvoering, kan niet vooruit worden gelopen op hetgeen de bodemrechter zal beslissen. Dit heeft tot gevolg dat de vordering wordt afgewezen.
4.6
Het gerecht acht vanwege de familierechtelijke relatie tussen partijen, het feit dat La Linda nimmer het dienstverband op rechtsgeldige wijze heeft beëindigd en per 1 januari 2017 zonder enige vorm van overleg de loonbetaling staakte, termen aanwezig om de proceskosten te compenseren.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.