ECLI:NL:OGEAA:2017:277

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
E.J. 2824 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot vaststelling van een arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en Caribbean Speed Printers N.V.

In de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G. de Hoogd, en de naamloze vennootschap Caribbean Speed Printers N.V. (CSP), vertegenwoordigd door mr. D. G. Kock, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 18 april 2017 uitspraak gedaan. De procedure betreft een vordering van verzoeker tot vaststelling van een arbeidsovereenkomst. De verdere procedure omvatte getuigenverhoren en diverse processtukken, waaronder een tussenschikking en akten van beide partijen. Verzoeker stelde dat er een arbeidsovereenkomst bestond, maar CSP heeft dit bewijsvermoeden weerlegd door getuigen te horen die bevestigden dat er geen gezagsverhouding was en dat verzoeker niet onder instructies van CSP werkte. De rechter concludeerde dat de getuigenverklaringen consistent waren en dat niet voldaan was aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor werd de vordering van verzoeker afgewezen. Tevens werd verzoeker veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van CSP zijn begroot op Afl. 7.500,00 voor het salaris van de gemachtigde. De beschikking werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 18 april 2017
Behorend bij E.J. 2824 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te Aruba,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN SPEED PRINTERS N.V.
gevestigd te Aruba,
verweerster, hierna ook te noemen: CSP,
gemachtigde: de advocaat mr. D. G. Kock.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- de tussenschikking van 21 maart 2016;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 14 juni 2016;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 24 augustus 2017;
- het proces-verbaal van 23 september 2016;
- de akte uitlating contra-enquête d.d. 4 oktober 2016;
- het proces-verbaal van 8 november 2016;
- de conclusie na enquête aan de zijde van CSP;
- de akte na enquête aan de zijde van [verzoeker] met producties;
- de akte uitlating producties aan de zijde van CSP.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

4.DE VERDERE BEOORDELING

4.1
Bij beschikking van 22 maart 2016 is CSP in de gelegenheid gesteld om het bewijsvermoeden als bedoeld in artikel 7A:1613aa BWA te weerleggen. CSP heeft hiertoe [getuige M] (Human Resource Manager bij CSP), [getuige S] (zelfstandig journalist) en [getuige J] (hoofdredacteur bij Bon Dia) als getuigen doen horen.
4.2
De verklaringen van de getuigen, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, geven het beeld dat tussen [verzoeker] en CPS twee afspraken bestonden. [Verzoeker] leverde dagelijks twee artikelen in en declareerde eens per maand een vast bedrag. Voor de dagen dat hij niet werkte bracht hij Afl. 150,00 per dag in mindering. Hoewel [verzoeker] geen toestemming hoefde te vragen om vakantie op te nemen, meldde hij dit de redactie van CSP wel. Gedurende die vrije dagen leverde hij immers geen artikelen aan en de redactie diende hier rekening mee te houden. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat CSP [verzoeker] geen instructies gaf en dat [verzoeker] - desgewenst - zich mocht laten vervangen.
4.3
Het beeld dat de getuigen schetsen staat haaks op de stellingen van [verzoeker], op grond waarvan het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst is aangenomen. Bij akte na enquête heeft [verzoeker] - hoewel tardief - een aantal producties overgelegd, waarmee hij aantoont dat hij ontevreden is over de gewijzigde relatie per 1 augustus 2007. Deze ontevredenheid is naar het oordeel van het gerecht de leidraad geweest om de onderhavige procedure te entameren. [Verzoeker] is van mening dat CSP hem in 2007 op het verkeerde been heeft gezet, ten gevolge waarvan hij inkomsten mist. Zelfs indien juist, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat [verzoeker] onafgebroken werkzaam is gebleven op basis van een arbeidsovereenkomst. Zoals overwogen wordt uitsluitend aan de hand van drie kenmerken te weten, het in een (1)
gezagsverhoudinggedurende zekere tijd (2)
persoonlijk verrichten van de arbeidtegen (3)
loongeoordeeld, of een bepaalde relatie getypeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst als bedoeld in boek 7A BWA. Uit de getuigenverklaringen, die onderling consistent zijn, volgt dat niet voldaan is aan de eerste twee vereisten. Dit heeft tot gevolg dat de relatie niet getypeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat CSP geslaagd is in het weerleggen van het bewijsvermoeden. In beginsel heeft dit tot gevolg dat het bewijs van het bestaan van de arbeidsovereenkomst conform het bepaalde in artikel 129 Rv op [verzoeker] rust. Nu [verzoeker] afgezien heeft van het horen van getuigen in contra-enquête ziet het gerecht geen aanleiding om [verzoeker] toe te laten tot bewijslevering. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [verzoeker] afgewezen wordt.
4.5 [
verzoeker] wordt nu hij in het ongelijk is gesteld in de kosten van de procedure veroordeeld, zijnde 6 punten behorende bij liquidatietarief 5.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, aan de zijde van CSP begroot op Afl. 7.500,00 voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.