ECLI:NL:OGEAA:2017:319

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
EJ 3107 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verzoek van [verzoekster] tegen haar werkgever, de vennootschap SHERWIN-WILLIAMS ARUBA VBA, inzake een kennelijk onredelijk ontslag. [Verzoekster] was sinds 1 december 2014 in dienst bij SW en kreeg op 18 februari 2015 een mondelinge waarschuwing, gevolgd door een laatste schriftelijke waarschuwing op 3 juli 2015. Op 7 oktober 2016 werd zij op staande voet ontslagen wegens vermeende schending van bedrijfsregels en onprofessioneel gedrag. [Verzoekster] verzocht de rechter om haar ontslag te vernietigen en om loondoorbetaling tot aan de rechtsgeldige beëindiging van haar dienstverband.

De rechter beoordeelt of SW een dringende reden had voor het ontslag. De feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, waren het opnemen van een gesprek zonder toestemming en onprofessioneel gedrag tijdens een gesprek met superieuren. De rechter oordeelt dat, hoewel het opnemen van een gesprek niet de schoonheidsprijs verdient, [verzoekster] handelde in het belang van SW. De rechter concludeert dat de feiten, in samenhang bezien, geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. Het ontslag wordt als buiten proportioneel beschouwd.

De rechter verklaart het ontslag kennelijk onredelijk en wijst de vordering van [verzoekster] tot herstel van het dienstverband af, gezien de onvrede van SW over haar prestaties. Wel wordt SW veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van Afl. 35.000,00 aan [verzoekster], alsook in de kosten van de procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 2 mei 2017
Behorende bij EJ 3107 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: de advocaat mr. C.R. Foy,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHERWIN-WILLIAMS ARUBA VBA,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: SW,
gemachtigde: de advocaat mrs. Chris Lejuez en P.A.J. van der Biezen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- aanvullende producties van beide partijen;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. Foy;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van mr. Van der Biezen;
- de behandeling ter zitting van 21 maart 2017 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op 1 december 2014 op uitzendbasis bij SW gaan werken als ‘assistent store manager’.
2.2
Op 18 februari 2015 heeft [verzoekster] een mondelinge waarschuwing gekregen voor haar gedrag.
2.3
Bij brief van 3 juli 2015 ontvangt [verzoekster] een ‘laatste schriftelijke waarschuwing’ wegens onacceptabel gedrag jegens een collega. Ook deelt SW [verzoekster] mee dat twee grote klanten ([X en Y]) niet meer door [verzoekster] geholpen wensen te worden. yatt en The Ritz CarltonHToekomstige overtredingen van de bedrijfsregels leiden tot een onmiddellijke beëindiging van het contract.
2.4
Per 1 december 2015 is [verzoekster] bij SW in vaste dienst getreden.
2.5
Bij brief van 7 oktober 2016 bevestigt SW dat [verzoekster] dezelfde dag op staande voet is ontslagen, wegens ‘violation of the Company’s Gross Misconduct policies’ and ‘specifically, the investigation conducted into your actions related to interfering with a loss prevention investigations as well as unprofessional conduct were sustained. [verzoekster] wordt verweten dat ze een gesprek met een voormalige werknemer zonder zijn toestemming heeft opgenomen en dat ze tijdens een gesprek op 4 oktober 2016 ‘very defensive, agumentative and verbally agrressive’ had gesproken tegen […]. Dit acht SW in strijd met de ‘non-harrassment policy’ and ‘insubordination’.
Nu [verzoekster] op 25 augustus 2016 was geïnformeerd dat van de werknemers van SW verwacht wordt dat zij iedereen beleefd en met respect moeten bejegenen en [verzoekster] zich hier op 4 oktober 2016 weer niet aan hield, is zij op staande voet ontslagen.
2.6
Dezelfde dag heeft SW [verzoekster] een beëindigingsovereenkomst aangeboden, die door [verzoekster] niet is aanvaard.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
verzoekster] verzoekt - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad - te verklaren voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is, haar weder te werk te stellen op straffe van een dwangsom en SW te veroordelen haar loon door te betalen vanaf 7 oktober 2016 tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de maximale vertragingsrente en in de kosten van het geding.
3.2
SW voert hiertegen verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de orde is de vraag of [verzoekster] SW een dringende reden heeft gegeven, waardoor SW het dienstverband met haar per direct mocht beëindigen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, worden de vorderingen afgewezen. Immers een terecht ontslag op staande voet kan nimmer kennelijk onredelijk zijn.
4.2
Uit de uitvoerige ontslagbrief volgt dat de dringende reden is gebaseerd op twee pijlers:
1) [verzoekster] heeft een gesprek met een collega opgenomen, zonder hem hiervan in kennis te stellen. Er was op dat moment een onderzoek gaande naar deze collega, die gelogen bleek te hebben tegen SW.
2) [verzoekster] heeft zich tijdens een gesprek op 4 oktober 2016 onprofessioneel gedragen jegens haar superieuren, omdat zij in de ogen van SW op agressieve toon gesproken zou hebben.
4.3
Leveren deze twee feiten, in onderlinge samenhang en in het licht van de eerdere waarschuwingen bezien, een in objectieve en subjectieve zin, dringende reden voor een ontslag op staande voet op? Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Hoewel het opnemen van een gesprek zonder dit te melden niet de schoonheidsprijs verdient, handelde [verzoekster] in het belang van SW, omdat zij de waarheid aan het licht wilde brengen en aldus een steentje wilde bijdragen aan het onderzoek dat liep. Voor dit aspect heeft SW geen aandacht gehad. Evenmin heeft SW aandacht gehad voor het feit dat [verzoekster] op 4 oktober 2016 tegenover drie superieuren zat en zich moest verantwoorden over het opnemen van een telefoongesprek. Toen zij tijdens dit gesprek een berichtje binnen kreeg en haar telefoon oplichtte, werd meteen gevraagd wat dat was. Deze achterdocht veroorzaakte een emotionele reactie bij [verzoekster], ten gevolge waarvan zij heftiger reageerde dan nodig was. Naar het oordeel van het gerecht leveren beide feiten, in onderlinge samenhang en in het licht van de andere waarschuwingen bezien, geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet. SW heeft er voorts geen blijk van gegeven dat zij rekening heeft gehouden met het feit dat een ontslag op staande voet vergaande consequenties heeft voor de werknemer en slechts is toegestaan in het geval dat van de werkgever niet gevergd kan worden het dienstverband voort te zetten tot aan de dag dat dit op regelmatige wijze is beëindigd. Hiervan is geen sprake. Zo nodig had SW [verzoekster] kunnen schorsen in afwachting van de ontslagvergunning van Directie Arbeid & Onderzoek dan wel de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter. Het ontslag op staande voet is in casu buiten proportioneel.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag op staande voet op 7 oktober 2016 in beginsel vernietigbaar is. [verzoekster] heeft echter een beroep gedaan op de kennelijk onredelijkheid van het ontslag en verzocht om herstel van het dienstverband op grond van het bepaalde in artikel 7A:1615t lid 1 BWA. Gelet echter op het feit dat SW al langere tijd ontevreden is over de performance van [verzoekster], acht het gerecht herstel van het dienstverband niet aan de orde. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.5 [
verzoekster] heeft voorts loondoorbetaling verzocht, doch - zoals besproken ter zitting - past dit bij een beroep op de nietigheid van een ontslag en niet bij een beroep op de kennelijk onredelijkheid daarvan. Indien een ontslag kennelijk onredelijk is, heeft de werknemer ex artikel 7A:1615s BWA aanspraak op een schadevergoeding naar billijkheid.
De rechter begrijpt het verzoek van [verzoekster] dan ook aldus dat zij een schadevergoeding vordert gelijk aan het loon vanaf de dag van het ontslag tot aan de dag van deze beschikking, vermeerderd met het loon tot aan de dag dat zij elders werk heeft gevonden. Gelet op het korte dienstverband, de goede opleiding en gunstige leeftijd van [verzoekster], acht het gerecht evenwel een schadevergoeding van Afl. 35.000,00 billijk.
4.6
SW wordt nu zij in het ongelijk is gesteld in de kosten van de procedure veroordeeld.
Er wordt geen rekening gehouden met de explootkosten nu het betekeningsexploot niet in het dossier is aangetroffen.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
verklaart voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is;
5.2
veroordeelt SW tot betaling van een bedrag ad Afl. 35.000,00 aan [verzoekster], ten titel van schadevergoeding;
5.3
veroordeelt SW in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [verzoekster] worden begroot op Afl. 50,00 aan griffierecht en Afl. 2.500,00 aan salaris van de gemachtigde;
5.4
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 2 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.