In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft de naamloze vennootschap Post Aruba N.V. (hierna: Post) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die eerder op staande voet was ontslagen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 23 maart 2017 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2017 zijn beide partijen verschenen met hun gemachtigden. Post vorderde onder andere dat de gedaagde de executie van een eerdere beschikking van het Gerecht zou staken totdat onherroepelijk vaststaat dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De gedaagde voerde verweer en vroeg om afwijzing van de vorderingen van Post.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de gedaagde was op 16 februari 2016 op staande voet ontslagen door Post. Op 14 februari 2017 had het Gerecht de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, met een bepaling dat Post een billijkheidsvergoeding moest betalen aan de gedaagde in geval van ontbinding. De kern van het geschil lag in de uitleg van het dictum van deze beschikking, waarbij Post stelde dat er nog geen sprake was van ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst nog niet onherroepelijk was vastgesteld.
Het Gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang van Post bij de vorderingen evident was. De rechter concludeerde dat de grammaticale uitleg van het dictum meebracht dat Post een billijkheidsvergoeding moest betalen op het moment dat er sprake was van ontbinding. Aangezien er nog geen ontbinding was, werd de vordering van Post toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld tot het betalen van dwangsommen en de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 3 mei 2017 door mr. A.H.M. van de Leur.