ECLI:NL:OGEAA:2017:339

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
LAR nr. 2537 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vernieuwing van vergunningen voor personenvervoer

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door de eigenaar en directeur van X Transport VBA, hierna appellant, tegen de Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur, hierna verweerder. Appellant had verzocht om de toerwagenvergunning T-000 en de ongeregeld vervoervergunning O-00 aan hem over te dragen, maar dit verzoek was door verweerder afgewezen. Verweerder had het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens verweerder buiten de termijn was ingediend. Appellant stelde echter dat de afwijzing niet op de door verweerder genoemde datum was gedagtekend, maar op een latere datum, waardoor het bezwaar tijdig zou zijn ingediend.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing van de vergunningen niet op de juiste wijze was behandeld door verweerder. Appellant had tijdig verzocht om de vergunningen op zijn naam te laten stellen, en verweerder had dit verzoek ten onrechte niet als een verzoek om vernieuwing van de vergunningen aangemerkt. Het Gerecht heeft de beschikking van 2 september 2016 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele behandeling van verzoeken om vergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de termijnen en de inhoud van ingediende verzoeken. Tevens is er aandacht voor de proceskosten, die door verweerder moeten worden vergoed aan appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 24 april 2017
LAR nr. 2537 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
gericht tegen:
de MINISTER VAN TOERISME, TRANSPORT, PRIMAIRE SECTOR EN CULRTUUR,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 9 juni 2014 heeft appellant, in zijn hoedanigheid van eigenaar en directeur van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X Transport VBA, verweerder verzocht de toerwagenvergunning T-000 en de ongeregeld vervoervergunning O-00 aan hem over te dragen dan wel toe te kennen.
Verweerder heeft dat verzoek afgewezen.
Bij beschikking van 2 september 2016 heeft verweerder het door appellant tegen die afwijzing gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond, verklaard en de afwijzing onder aanvulling van de motivering daarvan gehandhaafd.
Daartegen heeft appellant op 12 oktober 2016 beroep ingesteld.
Op 30 november 2016 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2017, waar appellant, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer is het verboden zonder vergunning van de minister van Vervoer en Communicatie tegen vergoeding als beroep, nevenberoep, bedrijf of nevenbedrijf met een motorrijtuig personen te vervoeren of te doen vervoeren.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. t/m c. (..);
d. een vergunning tot het uitvoeren van toerwagenritten: toerwagenvergunning;
e. een vergunning tot het uitvoeren van ongeregeld vervoer: ongeregeld vervoervergunning.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen een kleine-autobusvergunning en een taxivergunning worden verleend aan Nederlanders, geboren in Aruba, die hun feitelijke woonplaats op Aruba hebben, en aan Nederlanders, geboren buiten Aruba uit ouders, in Aruba geboren, die hun feitelijke woonplaats gedurende ten minste twintig jaren op Aruba hebben.
Ingevolge het tweede lid kunnen een grote-autobusvergunning, een toerwagenvergunning, een ongeregeld-vervoervergunning en een vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid, worden verleend aan Nederlanders die voldoen aan de in het eerste lid gestelde eisen, en aan op Aruba gevestigde rechtspersonen waarvan het bestuur in zijn geheel bestaat uit Nederlanders, geboren in Aruba, die hun feitelijke woonplaats op Aruba hebben.
Ingevolge artikel 9 luidt de vergunning, verleend aan een rechtspersoon, ten name van een door deze aangewezen natuurlijk persoon, die aansprakelijk is voor de naleving van de voorschriften dezer landsverordening.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, kan de vergunning op verzoek van de vergunninghouder bij met redenen omkleed besluit van de minister van Vervoer en Communicatie worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, kan de vergunninghouder tot uiterlijk twee maanden vóór afloop van de geldigheidsduur van de vergunning schriftelijk vernieuwing bij de minister van Vervoer en Communicatie vragen.
2.2
Bij de beschikking van 2 september 2016 heeft verweerder het bezwaar primair niet‑ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de daartoe gestelde termijn is ingediend. Uitgaande van de dagtekening van de afwijzende beschikking op 2 februari 2015 is de termijn voor het indienen van bezwaar volgens verweerder aangevangen op 3 februari en geëindigd op 16 maart 2015. Het bezwaarschrift, bij verweerder ingekomen op 23 maart 2015, is buiten deze termijn ingediend, aldus verweerder.
2.3
Appellant betoogt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat, anders dan verweerder heeft gesteld, de afwijzing niet op 2, maar op 10 februari 2015 was gedagtekend.
2.3.1
Dit betoog slaagt. Bij de beschikking van 2 september 2016 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van appellant is afgewezen bij onderscheiden brieven van 2 en 10 februari 2015. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat beide brieven dezelfde inhoud hebben. Het bezwaarschrift van appellant is gericht tegen de brief van 10 februari 2015. Voorts heeft appellant in het beroepschrift en ter zitting gesteld de op 2 februari 2015 gedagtekende brief nimmer te hebben ontvangen. Het door verweerder voor het eerst in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de brief van 10 februari 2015 nimmer door hem is verzonden, heeft hij niet nader onderbouwd. Verweerder heeft evenmin afdoende toegelicht waarom hij ter zake een gewijzigd standpunt heeft ingenomen. Onder deze omstandigheden acht het gerecht het bezwaarschrift gericht tegen een op 10 februari 2015 gedagtekende afwijzing. Uitgaande van die dagtekening, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift geëindigd op 23 maart 2015, zodat het bezwaar tijdig is gemaakt. Nu ook ter zitting geen opheldering is gegeven over de vraag of en zo ja waarom verweerder twee maal afwijzend op het verzoek heeft beschikt en of beide brieven naar appellant zijn verzonden, laat het gerecht bij voormeld oordeel de vraag wat het karakter is van opvolgende beslissingen van gelijke strekking daar.
2.4
Aan de beschikking van 2 september 2016, voor zover daarbij de afwijzing van februari 2015 is gehandhaafd, heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. De toerwagenvergunning T-000 was aan de voormalige eigenaar en directeur van X Transport, [A], verleend, deze vergunning had een geldigheidsduur tot en met 4 november 2014 en [A] heeft niet uiterlijk twee maanden voor afloop van de geldigheidsduur om vernieuwing van de vergunning verzocht, zoals is bepaald in artikel 16, eerste lid, van de Lpv. Gelet hierop beschikte [A] ten tijde van de beschikking van 2 september 2016 niet over de toerwagenvergunning T‑000. Ten aanzien van de ongeregeld vervoervergunning O-00, welke eveneens aan [A] ten behoeve van X Transport was verleend, is tijdig om vernieuwing verzocht, waarna de geldigheidsduur van die vergunning tot en met 9 juli 2020 is verlengd, ten name van [A], doch niet ten behoeve van X Transport. Gelet hierop, kon deze vergunning niet aan appellant worden overgedragen, aldus verweerder.
2.5
Appellant betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet tijdig om vernieuwing van de vergunningen ten behoeve van X Transport is verzocht. Daartoe voert hij aan dat hij, als nieuwe eigenaar en directeur van X Transport, verweerder bij brief van 9 juni 2014, derhalve voorafgaand aan het verlopen van de geldigheidsduur van de T-000 vergunning en de vernieuwing van de O-00 vergunning ten name van [A], heeft verzocht om deze vergunningen aan hem over te dragen dan wel toe te kennen. Bij dat verzoek heeft hij te kennen gegeven dat [A] bereid was de vergunningen ten behoeve van X Transport te doen omzetten op zijn naam. Het verzoek werd voorts door [A] voor akkoord ondertekend. Onder deze omstandigheden had verweerder het verzoek aan dienen te merken als een verzoek om vernieuwing van de desbetreffende vergunningen ten behoeve van X Transport, te zijnen name, aldus appellant.
2.5.1
Dit betoog slaagt. Het gerecht is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet tijdig is verzocht om vernieuwing van de desbetreffende vergunningen ten behoeve van X Transport. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Ingevolge artikel 9 van de Lpv worden aan rechtspersonen verleende vergunningen ten name van een door deze aangewezen natuurlijk persoon gesteld. In dit geval waren de desbetreffende vergunningen aan X Transport verleend en ten name van [A] gesteld. Voorts heeft appellant, in zijn hoedanigheid van eigenaar en directeur van X Transport, tijdig verzocht om de aan X Transport ten name van [A] verleende vergunningen op zijn naam te doen komen, welk verzoek mede is ondertekend door [A], in haar hoedanigheid van voormalig eigenaar en directeur van X Transport, ten name van wie de vergunningen waren gesteld. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het verzoek ten onrechte niet aangemerkt als een verzoek om vernieuwing van de T-000 en de O-00 vergunning. Dat brengt met zich dat verweerder zich ten aanzien van de T-000 vergunning bij de beschikking van 2 september 2016 onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet uiterlijk twee maanden voor afloop van de geldigheidsduur daarvan om vernieuwing van die vergunning is verzocht en dat om die reden het verzoek in zoverre voor afwijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de O-00 vergunning heeft verweerder zich bij die beschikking voorts onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verzoek om vernieuwing van deze vergunning zijdens appellant niet kon worden toegewezen, bezien in het licht van de toewijzing van een van na het verzoek van 9 juni 2014 daterend verzoek zijdens [A]. De enkele omstandigheid dat ten tijde van de beschikking van 2 september 2016 de O-00 vergunning ten name van [A] was verleend, ten behoeve van een andere rechtspersoon, geeft geen grond voor een ander oordeel. Heroverweging van het bezwaar van appellant met inachtneming van het voorgaande kan onder meer met zich brengen dat verweerder gehouden is laatstvermelde vergunning te wijzigen.
2.6
Het beroep is reeds om deze reden gegrond, zodat hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd thans geen bespreking behoeft. De beschikking van 2 september 2016 dient te worden vernietigd.
2.7
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van verweerder van 2 september 2016;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris;
- gelast teruggave aan appellant van het door hem betaalde bedrag van Afl. 25,- .
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 24 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).