ECLI:NL:OGEAA:2017:344

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
LAR nr. 2826 van 2016 / AUA201600588
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning tijdelijk verblijf op basis van administratieve rechtspraak

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant, wonend in Venezuela, tegen de afwijzing van zijn verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf als general manager van de vennootschap Zega Corporation N.V. De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu heeft op 16 mei 2016 het verzoek afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister handhaafde de afwijzing op 3 oktober 2016. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 20 maart 2017 ter zitting is behandeld. De rechter heeft op 8 mei 2017 uitspraak gedaan.

De rechter oordeelt dat de beschikking van 3 oktober 2016 wel degelijk een beschikking op bezwaar is, ondanks het betoog van de minister dat dit niet het geval zou zijn. De rechter stelt vast dat de minister de afwijzing van 16 mei 2016 heeft heroverwogen en dat de beslissing van 3 oktober 2016 dus onder de reikwijdte van de Landsverordening administratieve rechtspraak valt. De minister had als reden voor de afwijzing aangevoerd dat er een gebrek kleefde aan de apostille van de verklaring omtrent het gedrag van de appellant. Appellant betoogde dat de minister ten onrechte deze verificatie na de indiening van zijn verzoek had uitgevoerd, maar de rechter verwierp dit argument. Uiteindelijk verklaarde de rechter het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 8 mei 2017
LAR nr. 2826 van 2016 / AUA201600588
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant]
APPELLANT,
wonend in Venezuela,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:
de minister van INTEGRATIE, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 16 mei 2016 heeft verweerder het verzoek van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als general manager (investeerder) van de naamloze vennootschap vennootschap Zega Corporation N.V. (hierna: de vennootschap) werkzaam te zijn afgewezen.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 3 oktober 2016 heeft verweerder de afwijzing van 16 mei 2016 gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering daarvan.
Op 14 november 2016 heeft appellant daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar appellant, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, is verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.
2.OVERWEGINGEN
2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
2.2
Verweerder betoogt in het verweerschrift dat de beschikking van 3 oktober 2016 geen beschikking op bezwaar behelst, maar dat daarbij de aanvraag van appellant opnieuw is afgewezen. Tegen die beschikking stond volgens verweerder bezwaar open, zodat het gerecht onbevoegd is van het daartegen door appellant ingestelde beroep kennis te nemen.
2.2.2
Dit betoog faalt. In de beschikking van 3 oktober 2016 is onder meer vermeld
“Naar aanleiding van uw bezwaarschrift ingeleverd op 16-06-2016 tegen de afwijzende beschikking op uw aanvraag ingediend op 10-03-2016 bij de DIMAS, […] wil ik u hierbij van het volgende mede delen”en
“Na heroverweging van de afwijzende beschikking van 16-05-2016 wordt het afwijzingsgrond ingetrokken en aangepast met een nieuwe afwijzingsgrond, de reden van deze beslissing wordt weergegeven onder motivering.”Gegeven deze formulering, is de beschikking van 3 oktober 2016 gegeven naar aanleiding van het tegen de beschikking van 16 mei 2016 gemaakte bezwaar en is daarbij laatstvermelde beschikking heroverwogen. Onder deze omstandigheden en gelet op artikel 9, eerste lid, van de Lar, is het gerecht van oordeel dat de beslissing van 3 oktober 2016 een beschikking op bezwaar behelst.
2.3
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan het apostille waarvan de door appellant overgelegde verklaring omtrent het gedrag was voorzien een gebrek kleefde, nu bij verificatie daarvan op 12 september 2016 middels de “codico de verificacion” de melding werd gegeven dat “no existe registro asociado al codigo.”
2.4
Appellant betoogt dat verweerder zich bij de beschikking van 12 augustus 2016 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de apostille waarvan de overgelegde verklaring omtrent het gedrag was voorzien een gebrek kleefde. Daartoe voert hij aan dat omdat bij de indiening van een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf een van een apostille voorziene verklaring omtrent gedrag dient te worden overgelegd van niet ouder dan zes maanden, verweerder niet na ommekomst van die periode tot verificatie van de apostille kan overgaan. In dit geval dateert de verklaring omtrent het gedrag van 27 augustus 2015 en de daarbij behorende apostille van 10 september 2015 en is verweerder eerst op 12 september 2016 tot verificatie overgegaan, aldus appellant.
2.4.1
Dit betoog faalt. Niet valt in te zien dat omdat bij het indienen van een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf een verklaring omtrent het gedrag van niet ouder dan zes maanden dient te worden overgelegd, de verificatie van het bij die verklaring behorend apostille binnen zes maanden dient te geschieden. Overigens zou dat met zich brengen dat verweerder, na de indiening van het verzoek van appellant op 10 maart 2016, uitgaande van de door appellant voorgestane geldigheidsduur van de apostille, gehouden was op dezelfde dag tot verificatie daarvan over te gaan, nog daargelaten dat de overgelegde verklaring omtrent het gedrag ten tijde van die indiening ouder dan zes maanden was. Voor zover appellant dit betoog ter zitting heeft aangevuld in die zin dat hij zou hebben vernomen dat afgegeven codes ter verificatie van apostilles behorend bij Venezolaanse documenten een geldigheidsduur van een jaar hebben, geeft dat geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat dat betoog niet nader is onderbouwd.
2.5
Het beroep is ongegrond. Voor zover appellant heeft betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij bij de indiening van het verzoek geen kopie van de aan de directeur van de vennootschap verleende directeursvergunning heeft overgelegd, hetgeen vereist was, geeft dat geen grond voor een ander oordeel. Anders dan aan de beschikking van 16 mei 2016, heeft verweerder dit niet aan de beschikking van 3 oktober 2016 ten grondslag gelegd.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 8 mei 2017, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR). Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).