ECLI:NL:OGEAA:2017:348

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
AUA201700179
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 54 Lar wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 8 mei 2017 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigde M.L. Hassell, een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Verzoeker had eerder op 2 oktober 2016 een verzoek ingediend bij de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport, maar ontving geen tijdige beslissing. Na bezwaar te hebben gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing, vroeg verzoeker op 13 maart 2017 het gerecht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 24 april 2017, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechter overwoog dat volgens artikel 9 van de Lar het uitblijven van een beschikking gelijkgesteld kan worden met een afwijzende beschikking. Verzoeker had geen spoedeisend belang aangetoond voor het treffen van de voorlopige voorziening, aangezien het verzoek enkel gericht was op het verkrijgen van een beschikking op het eerdere verzoek van 2 oktober 2016. De rechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de behandeling van het bezwaar tegen de fictieve afwijzing van het verzoek kon worden afgewacht. De enkele verwijzing naar een eerdere uitspraak werd als onvoldoende beschouwd om spoedeisend belang aan te tonen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 8 mei 2017
AUA201700179
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[verzoeker],
wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: M.L. Hassell,
gericht tegen:
de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 2 oktober 2016 heeft verzoeker verweerder verzocht om vergoeding van schade.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek, heeft verzoeker bij brief van 18 januari, bij verweerder ingekomen op 9 februari 2017, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 maart 2017 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting op 24 april 2017, waar verzoeker, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge het tweede lid wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Het verzoek strekt ertoe verweerder op straffe van een dwangsom op te dragen binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak een reële beschikking op het verzoek van 2 oktober 2016 te geven.
2.3
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd bevestigd dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening uitsluitend strekt tot het verkrijgen van een beschikking op het verzoek van 2 oktober 2016. Nu verweerder binnen de daartoe gestelde termijn geen beschikking op laatstvermeld verzoek heeft gegeven, wordt dat uitblijven ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Lar met een afwijzende beschikking gelijk gesteld. Tegen die afwijzing heeft verzoeker voorts bezwaar gemaakt, dat thans bij verweerder aanhangig is, zo heeft verweerder ter zitting desgevraagd bevestigd.
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat verzoeker bij het treffen van de verzochte voorziening een zodanig spoedeisend belang heeft, dat de behandeling van het bezwaar, dat is gericht tegen de fictieve afwijzende beschikking op het verzoek, waarop verzoeker een reële beschikking wenst te verkrijgen, niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft desgevraagd ook anderszins de aanwezigheid van zodanig spoedeisende belangen niet gesteld en aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het gerecht van 12 september 2012 in zaak LAR nr. 2489 van 2012, waarin het gerecht heeft overwogen dat in de vaststelling dat de desbetreffende verweerder heeft nagelaten om binnen de daarvoor gestelde termijn de verzochte beschikking te gegeven, besloten ligt dat de desbetreffende verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de verzochte voorziening, te weten dat op korte termijn een reële beschikking wordt gegeven, is daartoe onvoldoende. Daarbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat het verzoek in die zaak zag op de verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf hangende een procedure tot naturalisatie van de desbetreffende vreemdeling en geen verzoek om vergoeding van schade, nog daargelaten dat voormelde overweging is gegeven in het kader van een voorlopige voorziening en derhalve een voorlopig, niet bindend, karakter heeft.
2.4
Gelet op het vorenoverwogene zal het verzoek worden afgewezen.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2017, in aanwezigheid van de griffier.