ECLI:NL:OGEAA:2017:374

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
EJ nr. 142 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en afwijzing uithuisplaatsing van minderjarige

Op 16 mei 2017 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de zaak van de Voogdijraad, die verzocht om ondertoezichtstelling van een minderjarige en uithuisplaatsing. De minderjarige, geboren in 2016 in Colombia, is sinds 14 november 2016 onder toezicht gesteld en verblijft bij een pleeggezin. De moeder heeft het gezag over de minderjarige, maar de vader is niet verschenen tijdens de zitting. De procedure begon met een verzoekschrift op 23 januari 2017 en een mondelinge behandeling op 7 maart 2017. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat er slechts vier korte bezoekmomenten tussen de moeder en de minderjarige hebben plaatsgevonden, wat onvoldoende is voor een succesvolle terugplaatsing. De gezinsvoogdes heeft gerapporteerd dat de minderjarige goed gedijt in het pleeggezin, terwijl de moeder niet in staat lijkt om de zorg voor de minderjarige adequaat op zich te nemen. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de moeder niet voldoet aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing en heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen. De minderjarige wordt onder toezicht gesteld voor zes maanden, met de benoeming van de gezinsvoogdes, en de teruggave aan de moeder is gelast, maar onder strikte voorwaarden.

Uitspraak

Beschikking van 16 mei 2017
behorend bij EJ nr. 142 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
DE VOOGDIJRAAD,
kantoorhoudend in Aruba,
VERZOEKER,
vertegenwoordigd.
met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in Colombia,
Belanghebbenden:
[de moeder], de moeder,
[de vader], de vader,
[de voorgestelde gezinsvoogdes], de voorgestelde gezinsvoogdes.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 23 januari 2017,
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 7 maart 2017, waaruit blijkt dat zijn verschenen de verzoeker bij mevrouw a. Flanders, mevrouw G. Hoogvliets en mevrouw J. Brown, de moeder in persoon en de voorgestelde gezinsvoogdes in persoon. De vader is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarige voornoemd is op [geboortedatum] 2016 in Aruba uit de moeder geboren. Zij is door de vader erkend.
2.2
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige alleen uit.
2.3
Op 14 november 2016 heeft het openbaar ministerie de minderjarige aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwd. Sindsdien verblijft de minderjarige bij een pleeggezin.
2.4
Bij beschikking van dit gerecht van 24 januari 2017 (EJ-1412/17) is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en de geleidelijke teruggave van de minderjarige aan de moeder gelast, met benoeming van [de gezinsvoogdes] als gezinsvoogdes.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar. Tevens wordt de plaatsing van de minderjarige bij haar pleeggezin verzocht.

4.DE BEOORDELING

4.1
Zoals het gerecht reeds in haar beschikking van 24 januari 2017 heeft overwogen is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld omdat de minderjarige sinds een ruzie met geweld tussen de ouders op 14 november 2016 bij een pleeggezin is geplaatst. De minderjarige was inmiddels aan hen gehecht geraakt. De kinderarts heeft aan de gezinsvoogdes uitgelegd dat een onmiddellijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder tot ontwikkelingsproblemen bij de minderjarige zal kunnen leiden. Het gerecht heeft tevens overwogen dat de minderjarige geleidelijk doch
zo spoedig mogelijken onder toezicht teruggeplaatst moet worden bij de moeder.
4.2
Vooropgesteld dient te worden dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mogen worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254, eerste lid, en artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) (nog steeds) bestaan. De rechter zal (steeds) moeten onderzoeken of een kind zodanig opgroeit, dat het met de zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd en het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is om het kind elders te doen opnemen.
4.3
De gezinsvoogdes heeft ter zitting van 7 maart 2017 aangegeven dat sinds de voorlopige ondertoezichtstelling van 24 januari 2017 er vier bezoekmomenten van twee uurtjes tussen de moeder en de minderjarige hebben plaatsgevonden waarvan twee in het bijzijn van het pleeggezin. Het feit dat zo weinig contact heeft plaatsgevonden heeft er mee te maken de gezinsvoogdes niet langer dan twee uurtjes per week beschikbaar heeft om de moeder te begeleiden. De Voogdijraad schrijft in haar rapport dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en dat zij daar inmiddels gehecht is. De moeder geeft daarentegen geen concrete voorbeelden van wat maakt dat zij zich klaar voelt voor de terugkomst van de minderjarige. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de behoeftes van de minderjarige. Zo laat het initiatief om de minderjarige te verzorgen/beschermen nog vaak te wensen over waardoor de veiligheid van de baby nog niet gegarandeerd kan worden.
De moeder geeft aan dat zij de verzorging van de minderjarige wel aankan. Zij weet niet wat zij nog meer moet doen om aan te tonen dat zij de verzorging en opvoeding van de minderjarige aankan. Zij heeft geen contact meer met de vader van de minderjarige, aldus de moeder.
4.4
Het gerecht is van oordeel dat niet is voldaan aan de beschikking van 24 januari 2017 om de minderjarige geleidelijk doch zo spoedig mogelijk bij de moeder terug te plaatsen. Twee uurtjes per week is onvoldoende om het terugplaatsingstraject naar de moeder te begeleiden. Niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:263, eerste lid, nu niet is komen vast te staan dat de moeder niet in staat zou zijn om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Hoe langer de minderjarige bij het pleeggezin opgroeit hoe groter de hechtingsproblematiek zal worden. Uitgangspunt bij pleegzorg is dat de pleegzorg tijdelijk van aard is. Bij een voorgenomen terugplaatsing zal er altijd een vorm van hechtingsproblematiek zijn maar dat is nu eenmaal onlosmakelijk verbonden aan het uit een gezin halen van een kind en op termijn weer terugplaatsen.
4.5
Gelet op het bovenstaande zal het gerecht de minderjarige onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden. Het gerecht overweegt voorts dat de belangen van de minderjarige voldoende worden beschermd met een ondertoezichtstelling en dat het niet noodzakelijk is haar in het belang van haar verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen. Het verzoek tot uithuisplaatsing zal worden afgewezen.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
stelt [de minderjarige], geboren op [datum] 2016 in Colombia, onder toezicht voor de duur van zes maanden ingaande heden,
benoemt [de gezinsvoogdes] als gezinsvoogdes,
gelast de teruggave van de minderjarige aan de moeder,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 16 mei 2017 door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, in aanwezigheid van de griffier.