ECLI:NL:OGEAA:2017:412
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beroep huurcommissie inzake beëindiging huurovereenkomst en huurachterstand
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beschikking van de Huurcommissie. De appellante, die in persoon procedeerde, had beroep aangetekend tegen de beslissing van de Huurcommissie van 17 november 2016, die toestemming had gegeven aan de geïntimeerde om de huurovereenkomst te beëindigen vanwege huurachterstand en noodzakelijke renovatie van het gehuurde. De procedure begon met een beroepschrift en een verweerschrift, gevolgd door een zitting op 25 april 2017.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de Huurcommissie had eerder de huurovereenkomst met de appellante niet beëindigd op basis van een verzoek van de geïntimeerde, omdat de huurachterstand en de noodzaak voor renovatie onvoldoende waren onderbouwd. Echter, na een nieuwe beoordeling op 17 november 2016, werd de toestemming voor opzegging verleend. De appellante betwistte de huurachterstand en stelde dat er geen drugshandel plaatsvond in het gehuurde, en dat zij samen met een erfgenaam het gehuurde aan het opknappen was.
De rechter oordeelde dat de appellante tijdig in beroep was gekomen en dat er sprake was van een huurovereenkomst met een huurprijs van Afl. 750,00 per maand. De geïntimeerde stelde dat de huurachterstand inmiddels Afl. 25.900,00 bedroeg en dat er ernstig achterstallig onderhoud was. De appellante betwistte de huurachterstand niet, maar stelde dat de geïntimeerde afstand had gedaan van de huurpenningen. De rechter concludeerde dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen, waardoor de huurachterstand als vaststaand werd aangenomen.
Uiteindelijk verklaarde de rechter het beroep van de appellante ongegrond en veroordeelde haar in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de geïntimeerde waren begroot op Afl. 1.250,00 voor het salaris van de gemachtigde. De beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 mei 2017.