ECLI:NL:OGEAA:2017:420

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
A.R. no. 1204 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake praktijkkostenvergoeding tussen eiser en UAZV

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. Chris Lejuez en P.A.J. van der Biezen, een vordering ingesteld tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering (UAZV), vertegenwoordigd door advocaat mr. P.R.C. Brown. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 5 oktober 2016, waarna verdere stukken zijn ingediend door beide partijen. De kern van het geschil betreft de praktijkkostenvergoeding die aan eiser en een medecardioloog is toegekend door UAZV. Eiser betoogde dat UAZV onrechtmatig handelde door een ongelijkwaardige verdeling van het budget voor praktijkkostenvergoeding, waarbij hij een lager bedrag zou ontvangen dan zijn collega.

Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de uitleg van de aanvullende overeenkomst, waar de praktijkkostenvergoeding op is gebaseerd, correct is toegepast. Het Gerecht concludeert dat de toekenning van Afl. 505.000,-- aan de maatschap, waar eiser deel van uitmaakt, niet onrechtmatig is en dat de verdeling van het budget tussen eiser en zijn collega geen zelfstandige betekenis heeft. Eiser's argument dat er sprake is van onrechtmatig handelen door UAZV is verworpen, en het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen feiten zijn die een ander oordeel rechtvaardigen.

Als gevolg hiervan heeft het Gerecht de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 7.500,--. Dit vonnis is uitgesproken op 7 juni 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Vonnis van 7 juni 2017
Behorend bij A.R. no. 1204 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigden: de advocaten mrs. Chris Lejuez en P.A.J. van der Biezen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSORGAAN ALGEMENE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: UAZV,
gemachtigde: de advocaat mr. P.R.C. Brown.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 5 oktober 2016 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-de door [eiser] genomen akte houdende uitlatingen;
-de door UAZV genomen antwoordakte.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.3 van het tussenvonnis oordeelt het Gerecht, anders dan [eiser] en met UAZV, dat redelijke uitleg van het in het tussenvonnis onder 2.5 omschreven artikel 4 van de aanvullende overeenkomst in verbinding met het na die rechtsoverweging omschreven artikel 5 van die overeenkomst met zich brengt dat aan het samenwerkingsverband tussen [eiser] en [naam cardioloog B], oftewel aan de maatschap (bestaande uit die twee cardiologen), ter zake van praktijkkostenvergoeding door UAZV een budget van Afl. 505.000,-- is toegekend, en dat [eiser] en [naam cardioloog B] onderling de (wijze van) verdeling van dat budget met elkaar moeten overeenkomen. Voorts is het Gerecht - wederom anders dan [eiser] en met UAZV - van oordeel dat tegen de achtergrond van die uitleg de toerekening van dat budget door het UAZV van Afl. 300.000,-- aan [naam cardioloog B] en van Afl. 205.000,-- aan [eiser] de facto geen zelfstandige betekenis heeft. UAZV kent immers ter zake van praktijkkostenvergoeding niets toe aan [naam cardioloog B] persoonlijk en ook niet aan [eiser] persoonlijk.
2.2
Bij dit alles komt bij dat het Gerecht in de door [eiser] in zijn akte neergelegde stellingen geen aanleiding ziet om terug te komen van zijn voorlopig oordeel dat in het licht van voormelde uitleg heeft te gelden dat de maatschap in elk geval niet wordt benadeeld, nu die normaliter (gelet op het gegeven dat uit de aanvullende overeenkomst (onbestreden) volgt dat in samenwerkingsverbanden schaalvoordelen optreden) in aanmerking zou komen voor een praktijkkostenvergoeding van minder dan (2 x 205.000,-- =) Afl. 410.000,--. Sprake is aldus van een voor de maatschap begunstigende toepassing door UAZV van het te dezen geldende beleid of van de te dezen toepasselijk regels, waarover niet met vrucht kan worden geklaagd door [eiser].
2.3
Vorenstaande brengt mee dat de stelling van [eiser], dat het UAZV onrechtmatig handelt jegens [eiser] door ontoelaatbaar onderscheid te maken tussen [naam cardioloog B] en zijn persoon door toekenning aan [naam cardioloog B] van telkens een jaarbudget ad Afl. 300.000,-- aan praktijkkostenvergoeding en toekenning aan [eiser] van telkens een lager jaarbudget van ad Afl. 205.000,-- aan praktijkkostenvergoeding, niet juist is of feitelijke grondslag mist. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
2.4 [
eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van UAZV, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 7.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten van liquidatietarief 8, ad Afl. 3.000,-- per punt). Hierbij heeft te gelden dat het geldelijk belang van deze zaak in elk geval valt vast te stellen op Afl. 285.000,--, zijnde de door [eiser] mede over de reeds verschenen jaren 2015, 2016 en 2017 verzochte hogere praktijkkostenvergoeding van telkens Afl. 95.000,-- (3 x 95.000,-- = Afl. 285.000,--).

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van UAZV, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 7.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.