In de Arubaanse strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg op 23 juni 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen, die plaatsvonden op 11 april 2016. Tijdens de openbare terechtzitting op 2 juni 2017 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de dader was van de tenlastegelegde feiten.
Het gerecht heeft vastgesteld dat er een schietincident heeft plaatsgevonden, maar niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. De aangiftes van de slachtoffers en getuigen werden met terughoudendheid beoordeeld, vooral omdat de aangiftes pas zeven maanden na het incident werden gedaan. Bovendien waren er twijfels over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en het bewijs dat de verdachte daadwerkelijk een vuurwapen had.
Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven, met onmiddellijke invrijheidstelling als gevolg. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.