ECLI:NL:OGEAA:2017:485

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
EJ nr. 2363 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na echtscheiding

In deze beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gedateerd 20 juni 2017, wordt het verzoek van de ouders om gezamenlijk belast te blijven met de uitoefening van het gezag over hun minderjarige kinderen besproken. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.B. Boyce, en de man, vertegenwoordigd door mr. N.S. Gravenstijn, hebben eerder een procedure doorlopen waarin de vrouw tijdelijk de woning en het gebruik van de inboedel mocht voortzetten na de inschrijving van de echtscheiding. De Voogdijraad heeft in een rapport van 13 maart 2017 geadviseerd dat de ouders gezamenlijk gezag kunnen uitoefenen, mits zij in staat zijn om adequaat te communiceren over de belangen van de kinderen.

Het gerecht overweegt dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarigen verwaarloosd zullen worden. De ouders hebben aangegeven bereid te zijn om samen te werken en de communicatie te verbeteren. De minderjarigen hebben de wens geuit om bij de moeder te blijven wonen, wat het gerecht in overweging neemt bij de beslissing. Het gerecht concludeert dat het in het belang van de minderjarigen is dat beide ouders gezamenlijk belast blijven met het gezag, en bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder zal zijn. De ouders worden verder in staat geacht om de omgang tussen de vader en de minderjarigen onderling te regelen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. Deze uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders na een scheiding, vooral als het gaat om de zorg voor minderjarigen.

Uitspraak

Beschikking van 20 juni 2017
behorend bij EJ nr. 2363 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak tussen:
[X],
kosteloos procederend conform beschikking van 11 oktober 2016,
wonende in Aruba,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
en
[Y],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.
Belanghebbenden:
[A],
[B],
de minderjarigen.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De eerdere procedure blijkt uit de beschikkingen van dit gerecht van 25 april 2017, waarbij bepaald is dat de vrouw bevoegd is de woning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding voort te zetten, waarbij een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is bepaald en waarbij de zaak verwezen is naar de zitting van heden voor de behandeling van het verzoek over het gezag en de omgang. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het rapport van de Voogdijraad van 13 maart 2017;
- de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 9 mei 2017, waaruit blijkt dat zijn verschenen partijen bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Namens de Voogdijraad was aanwezig mevrouw A. Flanders.
Hierna is de uitspraak bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Aan de orde is het verzoek van partijen om gezamenlijk belast te blijven met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen.
Gezag
2.2
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA). Ingevolge lid twee van het artikel kunnen de ouders, na ontbinding van het huwelijk, op hun eensluidend verzoek gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het gezag. De rechter wijst het verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
2.3
Het gerecht overweegt dat voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vraag die de rechter in dat kader onder meer dient te beantwoorden is of er een onaanvaardbaar risico voor het kind bestaat dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen.
2.4
Uit onderzoek van de Voogdijraad is gebleken dat de ouders op een minimale vorm met elkaar communiceren omtrent aangelegenheden die de minderjarigen aangaan. Verder is gebleken dat de ouders bereid zijn zich minimaal in te zetten om de communicatie tussen hen te behouden. Het is de wens van beide ouders om betrokken te blijven bij beslissingen die de minderjarigen aangaan. De Voogdijraad concludeert dat de minderjarigen niet klem zullen raken indien de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. De Voogdijraad adviseert dan ook om het gezamenlijk gezag over de minderjarigen te handhaven.
2.5
Het gerecht overweegt dat uit het rapport van de Voogdijraad en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd niet is gebleken dat er een onaanvaardbare risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken indien de ouders gezamenlijk belast blijven met het gezag. Daarbij neemt het gerecht in overweging de omstandigheid dat de ouders thans op een minimale vorm met elkaar communiceren omtrent aangelegenheden die de minderjarigen aangaan en dat de ouders bereid zijn om de communicatie in het belang van de minderjarigen te behouden. Het gerecht is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarigen verwaarloosd zullen worden indien het verzoek wordt ingewilligd. Het gerecht acht partijen geschikt en in staat de minderjarigen naar behoren te verzorgen en op te voeden. Voorts worden zij in staat geacht om zodanig met elkaar te communiceren dat zij tot onderlinge afspraken kunnen komen over de situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen. Van partijen mag verwacht worden dat zij zich daarvoor zullen inzetten en het gerecht acht hen daartoe in staat. Onder deze omstandigheden is het gerecht van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat beide ouders belast blijven met het gezag over hen. Daarbij bepaalt het gerecht dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder zal zijn.
Hoofdverblijf
2.6
Gebleken is dat beide minderjarigen te kennen hebben gegeven meer contact te hebben met moeder dan met vader en dat beide minderjarigen de wens hebben uitgesproken om bij de moeder te blijven wonen. (Zie het rapport van de Voogdijraad, onder het kopje “visie minderjarige sub 1” en “visie minderjarige sub 2”). Het gerecht zal, gelet hierop, de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepalen.
Omgang
2.7
De ouders worden in staat geacht om onderling de omgang tussen de vader en de minderjarigen te regelen.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
bepaalt dat de ouders gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het gezag over [A], geboren op [datum] 2006 in Aruba en [B] geboren op [datum] 2004 in Aruba,
bepaalt de woonplaats (hoofdverblijf) van de minderjarigen bij de moeder,
verstaat dat de ouders onderling de omgang tussen de vader en de minderjarigen regelen,
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 20 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.