In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 4 juli 2017 een beschikking gegeven in een alimentatiezaak tussen de Voogdijraad als verzoeker en de vader als verweerder. De vader, die in persoon procedeerde, werd verzocht een maandelijkse bijdrage te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2012. De moeder van de kinderen was ook betrokken in de procedure. De vader werd opgeroepen op 24 april 2017, en het verzoekschrift was ingediend op 6 april 2017. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2017 waren zowel de moeder als de vader aanwezig, evenals mr. M. Ras namens de Voogdijraad.
De feiten van de zaak tonen aan dat de vader de verwekker is van de minderjarige [de minderjarige 1], terwijl alleen [de minderjarige 2] door hem is erkend. De moeder stelde de kosten van verzorging en opvoeding op Afl. 497,75 per kind per maand, wat de vader niet heeft weersproken. De draagkracht van de moeder bleek onvoldoende om bij te dragen aan de kosten, terwijl de vader een netto inkomen had van ongeveer Afl. 1.760,- per maand. Na aftrek van zijn vaste lasten, die ongeveer Afl. 1.620,- per maand bedroegen, bleef er een bedrag van Afl. 140,- over.
Het gerecht oordeelde dat de vader een bijdrage van Afl. 70,- per kind per maand moest betalen, ingaande op 1 mei 2017. Deze bijdrage zou vanaf 1 augustus 2017 worden verhoogd naar Afl. 220,- per kind per maand en vanaf 1 februari 2018 naar Afl. 250,- per kind per maand. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om een hogere bijdrage werd afgewezen.