ECLI:NL:OGEAA:2017:57

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
E.J. nr. 2016 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van voorlopige toevertrouwing en teruggave van minderjarigen aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een vordering van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie had verzocht om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van drie minderjarigen aan de Voogdijraad, nadat de minderjarigen op 9 augustus 2016 aan het gezag van hun moeder waren onttrokken. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.L. Griffith, had eerder aangifte gedaan tegen haar partner wegens vermoedens van ontuchtige handelingen en/of seksueel misbruik van haar dochters. De minderjarigen waren sindsdien geplaatst bij verschillende zorginstellingen.

Tijdens de zitting op 29 november 2016 zijn de feiten besproken, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de Voogdijraad aanwezig waren. De rechter heeft de situatie van de minderjarigen en de thuissituatie van de moeder beoordeeld. De wet biedt de mogelijkheid om een ouder van het ouderlijk gezag te ontheffen indien er sprake is van misbruik van gezag of grove verwaarlozing. De rechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden waren voor de voorlopige maatregel, aangezien de moeder niet ongeschikt of onmachtig was in haar zorg voor de kinderen.

Uiteindelijk heeft de rechter besloten om de teruggave van de minderjarigen aan de moeder te bevelen, omdat de omstandigheden niet zodanig waren dat de zwaarste maatregel gerechtvaardigd was. De beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 10 januari 2017
behorend bij E.J. nr. 2016 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
om bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing aan de Voogdijraad
van de minderjarigen:
1. [minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
2. [minderjairge 2],
geboren op [geboortedatum] in Aruba, en
3. [minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
van wie de ouder is:
[naam moeder], de moeder,
wonende in Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
- de vordering ingediend op 22 augustus 2016,
- het verhoor van de minderjarige [minderjarige 1] op 28 november 2016,
- de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 29 november 2016, alwaar zijn verschenen de officier van justitie, mr. Y. Pronk, de vertegenwoordigers van de Voogdijraad, mevrouw G. Hoogvliets en mevrouw A. Flanders, en de moeder van de minderjarigen bijgestaan door haar gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Ten aanzien van de minderjarigen staat alleen het moederschap vast, zodat de moeder van rechtswege het ouderlijk gezag over de minderjarigen alleen uitoefent.
2.2
Op 9 augustus 2016 heeft het openbaar ministerie de minderjarigen aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. Sindsdien zijn de minderjarigen geplaatst bij het Orthopedisch Centrum, Imeldahof en Casa Cuna.

3.DE BEOORDELING

3.1
Op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing van een ouder kunnen leiden, kan het openbaar ministerie, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.
3.2
De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de toevertrouwing nog van kracht is.
3.3
Ingevolge artikel 1:272, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW.
Artikel 1:271 BW bepaalt dat de rechter, indien hij dat in het belang van het kind noodzakelijk acht, een ouder wiens ontzetting of ontheffing verzocht is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen. Ingevolge het vierde lid vertrouwt de rechter het kind voorlopig toe aan de Voogdijraad, indien de schorsing beide ouders betreft of een ouder die het gezag alleen uitoefent.
3.4
Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat de voorlopige maatregel slechts kan worden genomen indien zich een situatie voordoet die het noodzakelijk maakt dat er met spoed wordt ingegrepen in het ouderlijk gezag. Ter beoordeling ligt dan voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten die tot ontzetting of ontheffing van de moeder kunnen leiden, en die het noodzakelijk maken dat zij voorlopig geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over haar kinderen wordt geschorst.
3.5
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:269 BW dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag. Ingevolge artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, om reden dat deze ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
3.6
Naar het oordeel van het gerecht blijkt uit het door de Voogdijraad omtrent de minderjarigen uitgebrachte rapporten noch uit het ter zitting besprokene dat de door de wet aangegeven gronden voor de voorlopige maatregel bestaan.
3.6.1
In de rapporten van de Voogdijraad staat – voor zover hier van belang – het volgende.
De moeder heeft op 4 augustus 2016 bij de Jeugd en Zeden Politie aangifte gedaan tegen haar partner wegens vermoedens van ontuchtige handelingen en/of seksueel misbruik van haar twee dochters. Op 9 augustus 2016 is via Bureau Sostenemi een melding binnengekomen bij de Directie Voogdijraad over vermoedelijk seksueel misbruik en emotionele verwaarlozing van de minderjarigen. Tijdens een telefonisch gesprek met de moeder op diezelfde dag heeft zij de raadsonderzoeker te kennen gegeven dat er niets aan de hand was, dat alles al was geregeld en dat zij de aangifte zou intrekken. Zij wilde niet meewerken aan enig onderzoek door de Voogdijraad en leek niet te begrijpen waarom de Voogdijraad zich nog bezig hield met de melding. Verder heeft zij de raadsonderzoeker gezegd dat de minderjarigen veel liegen en dat zij hen daarom niet gelooft. De moeder heeft een knipperlichtrelatie met haar partner, de vermoedelijke dader. Uit informatie van school is gebleken dat er zorgen zijn over de hygiëne van de minderjarigen. Gelet hierop heeft de Voogdijraad het openbaar ministerie verzocht om voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen.
Geconcludeerd wordt dat de thuissituatie van de moeder niet veilig is, zodat de minderjarigen niet naar huis kunnen, en dat zij onder de gegeven omstandigheden worden bedreigd met verwaarlozing van hun ontwikkeling en opvoeding.
Geadviseerd wordt om ter voorkoming van verder misbruik van gezag en grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hen voorlopig voor de duur van drie maanden aan de Voogdijraad toe te vertrouwen.
3.6.2
Ter zitting heeft de moeder te kennen gegeven dat de relatie met haar partner, de vermoedelijke dader, uit is, omdat zij haar kinderen wel gelooft en dat zij hen terug wil.
3.6.3
Dat de moeder het moeilijk vindt te geloven dat haar (toenmalige) partner haar kinderen seksueel zou hebben misbruikt – hetgeen overigens nog niet is komen vast te staan – is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij misbruik heeft gemaakt van haar gezag, of de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op grove wijze heeft verwaarloosd, of dat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Dat zij met die vermoedelijke dader een knipperlichtrelatie heeft, is evenzeer onvoldoende om de zwaarste noodmaatregel te nemen.
3.7
Gelet hierop zal de teruggave van de minderjarigen aan de moeder worden gelast.
3.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
beveelt de teruggave aan de moeder van de minderjarigen:
- [ minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in Aruba,
- [ minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in Aruba en
- [ minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in Aruba.
Deze beschikking is gegeven op 10 januari 2017 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.