ECLI:NL:OGEAA:2017:573

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
Aua201700156
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om dwangsom wegens niet-beslissen op bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 juli 2017 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van een verzoek ex artikel 53 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (Lar). Verzoekers, Heritage Development Company N.V. en een tweede verzoeker, hadden bezwaar gemaakt tegen een fictieve afwijzende beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die niet tijdig op hun bezwaar had beslist. Eerder had het gerecht in een uitspraak van 20 juni 2016 het beroep van verzoeker sub 1 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een reële beslissing te nemen. Een daaropvolgende uitspraak van 7 december 2016 door het Hof had de Minister ook opgedragen om binnen vier weken een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker sub 2. Ondanks deze uitspraken had verweerder nagelaten om op het bezwaar van verzoekers te beslissen.

In de uitspraak van 3 juli 2017 oordeelde het gerecht dat verweerder in gebreke was gebleven en dat er aanleiding was om een dwangsom op te leggen. Het gerecht droeg verweerder op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een reële beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekers, met een dwangsom van Afl. 500,- per dag dat verweerder in gebreke blijft, tot een maximum van Afl. 25.000,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand aan verzoekers, begroot op Afl. 500,-, en werd de teruggave van het griffierecht van Afl. 25,- gelast. Deze beslissing werd uitgesproken door rechter M.E.B. de Haseth in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2017
Aua201700156
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek ex artikel 53 van
de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

1.Heritage Development Company N.V.

2. [verzoeker 2]
gevestigd, onderscheidenlijk wonend, in Aruba,
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuut en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER.

1.PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van dit gerecht van 20 juni 2016, Lar nr. 2638 van 2015, heeft het gerecht het beroep van verzoeker sub 1 tegen de fictieve afwijzende beschikking op zijn bezwaar van 1 juli 2015 gegrond verklaard, deze fictieve beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van de uitspraak een reële beslissing te nemen op het bezwaar.
Bij uitspraak van 7 december 2016, HLAR 79833/16 en 79834/16, heeft het Hof het daartegen door verzoekers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het gerecht vernietigd, voor zover het gerecht heeft nagelaten op het beroep van verzoeker sub 2 te beslissen, dat beroep gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van verzoeker sub 2 vernietigd en bepaald dat verweerder binnen 4 weken na die uitspraak een beslissing neemt op het bezwaar van verzoeker sub 2.
Op 3 maart 2017 hebben verzoekers onderhavig verzoek ex artikel 53 van de Lar ingediend.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lar kan, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, de wederpartij bij het gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan bij de beslissing op dit verzoek worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen.
2.2
Het verzoek strekt ertoe om verweerder door middel van het opleggen van een dwangsom overeenkomstig artikel 53, tweede lid, van de Lar te verplichten gevolg te geven aan de uitspraken van 20 juni 2016 en 7 december 2016.
2.3
Het gerecht overweegt dat bij het sluiten van het onderzoek niet is gebleken dat verweerder op het bezwaar van verzoekers heeft beslist. Verweerder heeft derhalve geen gevolg gegeven aan voormelde uitspraken van 20 juni 2016 en 7 december 2016. Het gerecht ziet hierin aanleiding om verweerder op te dragen om alsnog een reële beslissing op het bezwaar van verzoekers van 1 juli 2015 te nemen binnen een termijn van vier weken na dagtekening van deze uitspraak, thans onder het opleggen van een dwangsom van Afl. 500,- per dag dat verweerder in gebreke blijft aan deze uitspraak te voldoen, met een maximum van Afl. 25.000,-.
2.4
Nu verzoekers met recht in beroep zijn gekomen en hierdoor noodzakelijke kosten hebben gemaakt door met een gemachtigde op te treden, zal verweerder in de kosten van dit geding worden veroordeeld, die begroot worden op een bedrag van Afl. 500,-.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 bepaalt dat verweerder binnen een termijn van vier weken na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoekers van
1 juli 2015;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom aan verzoekers verbeurt van Afl. 500,- per dag dat verweerder in gebreke blijft om na bovenvermelde termijn van vier werken een reële beslissing te nemen, met een maximum van Afl. 25.000,-;
 veroordeelt verweerder tot betaling van de door verzoekers voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 500,-;
 gelast de teruggave van het door verzoekers gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 3 juli 2017, in aanwezigheid van de griffier.