ECLI:NL:OGEAA:2017:594

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
K.G. 1439 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van woonruimte na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. V.A.V. Carlo, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die in persoon procedeerden. De procedure betreft de ontruiming van een woonruimte die deel uitmaakt van een nalatenschap. Eiser heeft toestemming gekregen van de huurcommissie om de huurovereenkomst met gedaagde sub 1 te beëindigen, en deze overeenkomst is per 1 maart 2017 beëindigd. Gedaagden maken echter nog steeds gebruik van de woonruimte, wat aanleiding geeft tot de vordering van eiser om hen te veroordelen tot ontruiming en betaling van proceskosten.

De rechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst definitief is beëindigd en dat gedaagde sub 1 geen recht heeft om de woonruimte te gebruiken. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde sub 2 ook geen recht heeft op gebruik van de woonruimte, aangezien hij geen exclusief gebruiksrecht kan claimen zonder instemming van de andere erfgenamen. Eiser heeft bovendien aangetoond dat hij gemachtigd is om de woonruimte te beheren voor de nalatenschap.

De rechter wijst de vordering tot betaling van een geldsom af, omdat niet voldoende bewijs is geleverd voor een huurachterstand. Wel wordt de ontruiming toegewezen, met een termijn van drie maanden voor gedaagden om de woonruimte te verlaten. Gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 2 augustus 2017 door mr. W.J. Noordhuizen.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 2 augustus 2017
Behorend bij K.G. 1439 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo,
tegen:
[Gedaagde sub 1]
en
[Gedaagde sub 2],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagden] respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de door [gedaagden] ingezonden brief met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 juli 2017.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
[eiser] is samen met anderen en [gedaagde sub 2] rechthebbende op een nalatenschap waartoe ook de woning [perceel nummer] (verder: de woonruimte) behoort.
2.2
Bij beschikking van 17 november 2016 (gedagtekend 16 december 2016) heeft de huurcommissie aan [eiser] toestemming verleend om de huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte met [gedaagde sub 1] te beëindigen. De huurovereenkomst is hierop schriftelijk beëindigd tegen 1 maart 2017. Het beroep van de beschikking van de huurcommissie werd door het gerecht bij beschikking van 23 mei 2017 ongegrond verklaard.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagden] tot betaling van Afl. 28.900, en de woonruimte te ontruimen met veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
[eiser] grondt de vordering erop dat [gedaagden] de woonruimte zonder recht of titel gebruiken en de betalingsverplichting uit de huurovereenkomst niet zijn nagekomen.
3.3
x[gedaagden] voeren hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] is definitief een einde gekomen. De overeenkomst is immers schriftelijk beëindigd en het gerecht in eerste aanleg heeft het beroep tegen de toestemming van de verhuurder om de overeenkomst te beëindigen ongegrond verklaard. [gedaagde sub 1] heeft dus geen zelfstandig recht om van de woonruimte gebruik te maken. Zij is afhankelijk van het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 2] een gebruiksrecht met betrekking tot de woonruimte heeft, anders dan een huurovereenkomst.
4.2
Waar het dan om gaat is of [gedaagde sub 2] om een andere reden van de woonruimte gebruik kan maken en of, als dat niet zo is, [eiser] wel recht heeft om daaraan een einde te maken.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de eerste vraag negatief moet worden beantwoord en de tweede positief.
4.4
Door [eiser] is ter zitting een machtiging getoond van een groot deel van de erfgenamen waarbij zij hem de bevoegdheid verlenen om de woonruimte te beheren voor de nalatenschap. [gedaagden] kennen dat document maar wijzen erop dat er nog meer erfgenamen zijn. Dat doet er niet aan af dat in kort geding ervan zal worden uitgegaan dat [eiser] inderdaad voor de nalatenschap de woonruimte beheert en de ontruiming daarvan kan vorderen als van de woonruimte gebruik wordt gemaakt zonder dat daarop recht bestaat (vgl. artikel 3:168 BW). Hij is tot het instellen van de onderhavige vordering ook bevoegd (artikel 3:171 BW).
4.5
[gedaagde sub 2] stelt dat hij van de woonruimte gebruik mag maken omdat deze in de nalatenschap valt. Dat is niet juist. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] recht heeft op een deel van de nalatenschap betekent niet dat hij het exclusief gebruiksrecht heeft van de woonruimte als de andere erfgenamen en, meer in het bijzonder, [eiser] als beheerder daarvan het daarmee niet eens is (artikel 3:169 BW). [gedaagde sub 2] betaalt ook geen gebruiksvergoeding. Voor zover hij wil aanvoeren dat hij de woonruimte onderhoudt en daarom geen vergoeding hoeft te betalen geldt dat het bedrag dat blijkens de overgelegde bonnen daarmee gemoeid is niet redelijk is, nog afgezien van het feit dat [eiser] het er als beheerder niet mee eens is dat [gedaagde sub 2] zelf beslist wat en hoe hij onderhoud pleegt. [eiser] wil de woonruimte opknappen en dan verhuren ten behoeve van de nalatenschap zodat inkomen gegenereerd wordt om deze af te handelen; er is nu geen geld om bijvoorbeeld aan de notaris te voldoen.
4.6
De geldvordering zal worden afgewezen. Niet voldoende duidelijk staat vast dat er een huurbetalingsachterstand is en in hoeverre door [gedaagden] gedane uitgaven voor onderhoud daarop in mindering strekken. Dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij incasso van het gevorderde is ook niet voldoende gemotiveerd gesteld.
4.7
Uit het eerste lid van artikel 556 Rv. volgt dat [eiser] de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen, en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. [eiser] heeft voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen als [gedaagde sub 1] niet vrijwillig tot nakoming van de uit dit vonnis voortvloeiende verplichting tot ontruiming overgaat. In het licht daarvan heeft [eiser] dus geen machtiging nodig om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan [gedaagden] wordt betekend, en dat aan [gedaagden] overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv. bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder op zijn beurt behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien [gedaagden] medewerking aan de ontruiming weigert. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen, dan kan hij op voet van (strekking en geest van) de Algemene Politieverordening – zonder dat daartoe rechterlijke machtiging nodig is – bijstand van de politie inroepen. In het licht van voorgaande heeft [eiser] geen belang bij de verzochte machtiging.
4.8
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Omdat [gedaagden] al geruime tijd van de woonruimte gebruik maken zal hen een termijn van drie maanden worden verleend om de woonruimte te ontruimen.
4.9
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zullen [gedaagden] worden veroordeeld de proceskosten van [eiser] te vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [gedaagden] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de woonruimte aan de [perceel nummer] te ontruimen met alle daarin van hun kant aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser].
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 750, aan griffierecht, Afl. 222,53 ([gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder voor zich) aan explootkosten en Afl. 1.000, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.