In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen verzoekster [X] en gedaagden ZOJA HORECA N.V., [Y] en [Z]. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.L. Griffith, heeft gedaagden aangeklaagd voor verschillende vergoedingen naar aanleiding van haar kennelijk onredelijk ontslag op 2 augustus 2015. De procedure is gestart met een verzoekschrift, waarop gedaagden hebben gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2017 zijn alle partijen verschenen, waarbij [X] haar standpunt heeft toegelicht en gedaagden hun verweer hebben gevoerd.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat [X] niet in staat is om de kosten van de procedure te dragen en heeft haar verlof tot kosteloos procederen verleend. De vorderingen van [X] zijn in grote lijnen toegewezen, waarbij gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen, waaronder cessantia, vergoedingen voor niet genoten vakantiedagen en een billijkheidsvergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Het Gerecht heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van ontslag. De kosten van de procedure zijn eveneens aan gedaagden opgelegd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing van het Gerecht benadrukt de rechten van werknemers in gevallen van kennelijk onredelijk ontslag en de verplichtingen van werkgevers om aan hun financiële verplichtingen te voldoen. De uitspraak biedt een duidelijk precedent voor soortgelijke zaken in de toekomst.