ECLI:NL:OGEAA:2017:615

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
E.J. no. 134 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake kennelijk onredelijk ontslag en vorderingen tot betaling van vergoedingen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen verzoekster [X] en gedaagden ZOJA HORECA N.V., [Y] en [Z]. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.L. Griffith, heeft gedaagden aangeklaagd voor verschillende vergoedingen naar aanleiding van haar kennelijk onredelijk ontslag op 2 augustus 2015. De procedure is gestart met een verzoekschrift, waarop gedaagden hebben gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2017 zijn alle partijen verschenen, waarbij [X] haar standpunt heeft toegelicht en gedaagden hun verweer hebben gevoerd.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat [X] niet in staat is om de kosten van de procedure te dragen en heeft haar verlof tot kosteloos procederen verleend. De vorderingen van [X] zijn in grote lijnen toegewezen, waarbij gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen, waaronder cessantia, vergoedingen voor niet genoten vakantiedagen en een billijkheidsvergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Het Gerecht heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van ontslag. De kosten van de procedure zijn eveneens aan gedaagden opgelegd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van het Gerecht benadrukt de rechten van werknemers in gevallen van kennelijk onredelijk ontslag en de verplichtingen van werkgevers om aan hun financiële verplichtingen te voldoen. De uitspraak biedt een duidelijk precedent voor soortgelijke zaken in de toekomst.

Uitspraak

Beschikking van 22 augustus 2017
Behorend bij E.J. no. 134 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[X],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
de naamloze vennootschap
ZOJA HORECA N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: Zoja,
procederende bij haar eigenaar/enig aandeelhouder dhr. [Y] hierna genoemd,
en,
[Y],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [Y],
procederend in persoon,
en,
[Z],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [Z],
procederend bij de daartoe gevolmachtigde [Y],
gedaagden.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift van gedaagden;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 23 mei 2017.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [X] ter zitting is verschenen samen met haar gemachtigde. [Z] - die “
managing director” is van Zoja - is in persoon verschenen, terwijl Zoya is verschenen bij [Y], die tevens voor zichzelf is verschenen. [X] heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om te reageren op het verweerschrift. [Y] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om namens alle gedaagden te reageren op die reactie van [X].
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Naast verlof tot kosteloos procederen verzoekt [X] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [X] te betalen Afl. 2.335,-- aan cessantia, te vermeerderen met wettelijke rente;
b. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [X] te betalen Afl. 3.373,50,-- ter zake van de niet in acht genomen wettelijke opzegtermijn van 2 maanden, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [X] te betalen Afl. 973,20 ter zake van 15 niet genoten niet betaalde vakantiedagen, te vermeerderen met wettelijke rente;
d. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [X] te betalen Afl. 30.361,50 aan billijkheidsvergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met wettelijke rente;
e. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [X] te betalen Afl. 1.000,-- aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
f. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
g. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
Z] concludeert - zo begrijpt het Gerecht - tot afwijzing van het door [X] verzochte. Zoja en [Y] erkennen een zeker bedrag verschuldigd te zijn aan [X], maar zij vinden de hoogte van de vordering van [X] “
ongepast”.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Uit het daartoe overgelegde bevoegdelijk afgegeven bewijs van onvermogen blijkt dat [X] niet in staat is om de kosten van deze procedure te dragen. Aan haar zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
3.2
Uit de bij partijen genoegzaam bekende stellingen van gedaagden volgt in elk geval dat naast Zoja, [Y] als bestuurder van Zoja (naar zijn eigen zeggen) een zeker bedrag verschuldigd is aan [X] uit hoofde van het aan haar gegeven ontslag op staande voet. Dat ontslag, in welke [X] heeft berust, is gegeven aan [X] op 2 augustus 2015 terwijl gesteld noch is gebleken dat zij een dringende reden heeft geven voor dat ontslag. De niet door gedaagden bestreden vorderingen onder a, b, c en e zullen daarom worden toegewezen. Die zullen ook worden toegewezen ten aanzien van [Z], omdat de verklaring van [Y], dat hij voor [Z] alle (bestuurders)verantwoordelijkheid op zich neemt, de verhouding van [Z] tot [X] niet kan raken. In de omstandigheid dat ten aanzien van het onder e gevorderde naast de wettelijke verhoging ook wettelijke rente zal worden toegewezen, ziet het Gerecht aanleiding om die verhoging ambts- en billijkheidshalve vast te stellen op telkens maximaal 15%. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de ontslagdatum, te weten 2 augustus 2015.
3.3 [
X] heeft onbestreden gesteld dat tevens sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. [X] komst aldus in aanmerking voor een door gedaagden te betalen billijkheidsvergoeding. Het Gerecht ziet echter geen grond voor toepassing van een correctiefactor zoals beoogd door [X]. Gedaagde hebben immers niet of onvoldoende bestreden gesteld dat Zoja noodgedwongen haar deuren moest sluiten. Zonder dat in enige formule uit te drukken oordeelt het Gerecht in dat verband een billijkheidvergoeding van Afl. 14.000,-- bruto passend en geboden. De aan [X] te betalen cessantia strekt in mindering op dat bedrag. De wettelijke rente over de billijkheidsvergoeding is eveneens verschuldigd vanaf 2 augustus 2015.
3.4
Gedaagden zullen, als zijnde de in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo (2 punten van tarief 5 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [X] te betalen Afl. 2.335,-- aan cessantia, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 2 augustus 2015 tot aan dag der algehele voldoening;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [X] te betalen Afl. 3.373,50,-- ter zake van de niet in acht genomen wettelijke opzegtermijn van 2 maanden, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 2 augustus 2015 tot aan dag der algehele voldoening;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [X] te betalen Afl. 973,20 ter zake van 15 niet genoten niet betaalde vakantiedagen, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [X] te betalen Afl. 14.000,-- aan bruto billijkheidsvergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 2 augustus 2015 tot aan dag der algehele voldoening;
-bepaalt dat de aan [X] te betalen cessantia in mindering strekt op voormelde billijkheidvergoeding;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [X] te betalen Afl. 1.000,-- aan achterstallig loon, te vermeerderen met de gematigd vastgesteld wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en gerekend vanaf 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening met wettelijke rente;
-veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent aan [X] verlof tot kosteloos procederen;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 augustus 2017.