ECLI:NL:OGEAA:2017:639

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
A.R. no. 1102 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, [XY] en [Z], over de verdeling van hun onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De zaak is gestart door [XY], die verzoekt om de verdeling van de gemeenschap, terwijl [Z] verweer voert en ook een verzoek tot verdeling indient. De procedure omvat meerdere conclusies en producties, waarbij beide partijen hun standpunten hebben uiteengezet. Het Gerecht heeft op 23 augustus 2017 een tussenvonnis uitgesproken, waarin het de bevoegdheid heeft om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen, indien partijen er niet uitkomen. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 15 augustus 2006, de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis. Het Gerecht heeft de waarde van de gemeenschap vastgesteld, inclusief onroerend goed, inboedel, voertuigen en banktegoeden, en heeft de toebedeling van deze activa en passiva aan de partijen besproken. Het vonnis bevat ook bepalingen over de gebruiksvergoeding die [Z] aan [XY] verschuldigd is, en de mogelijkheid van een minnelijke regeling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn opgeroepen om in persoon te verschijnen voor het geven van inlichtingen en het bespreken van een mogelijke regeling.

Uitspraak

Vonnis van 23 augustus 2017
Behorend bij A.R. no. 1102 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[XY],
wonende in Aruba,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna ook te noemen: [XY],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
tegen:
[Z],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: [Z],
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord en van eis in reconventie, met producties;
-de conclusie van repliek in conventie (tevens houdende een verzoek tot wijziging van eis) en van antwoord in reconventie, met producties;
-de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie (tevens houdende een verzoek tot wijziging van eis), met producties;
-de akte uitlating producties in conventie en de conclusie van dupliek in reconventie;
-de op 31 mei 2017 door [Z] genomen akte uitlating producties in reconventie.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

2.1 [
XY] verzoekt de verdeling van de onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zoals omschreven in zijn conclusie van repliek neergelegde gewijzigde (en door het Gerecht hierbij toegelaten) petitum.
2.2 [
Z] voert verweer.
in reconventie
2.3 [
Z] verzoekt de verdeling van de onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zoals omschreven in haar conclusie van repliek neergelegde gewijzigde (en door het Gerecht hierbij toegelaten) petitum.
2.4 [
XY] voert verweer
in conventie en in reconventie
2.5
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

in conventie en in reconventie

3.1
Gelet op de aard daarvan zullen de procedure in conventie en in reconventie gezamenlijk worden besproken, waarbij voorop wordt gesteld dat indien deelgenoten bij een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zoals in het onderhavige geval niet tot overeenstemming kunnen komen ter zake van de verdeling daarvan het Gerecht ingevolge het eerste lid van artikel 3:185 BW bevoegd is om zelf die verdeling vast te stellen, rekening houdende naar billijkheid met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang. Met gebruikmaking van die bevoegdheid wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt voorop gesteld dat voor de bepaling van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen (hierna: de gemeenschap) de datum van inschrijving van het vonnis of de beschikking waarbij hun echtscheiding werd uitgesproken in het daartoe bestemde openbare register als peildatum heeft te gelden, te weten 15 augustus 2006. In geval van geschil tussen partijen over de waarde van een tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddeel heeft als peildatum voor bepaling van de waarde daarvan te gelden de datum waarop het laatste stuk in deze procedure werd gediend, te weten 31 mei 2017.
3.2
Niet in geschil is tussen partijen dat van de gemeenschap deel uitmaken de volgende vermogensbestanddelen:
activa:
a. het recht van erfpacht van een perceel domeingrond gelegen in Aruba te [perceel] en de daarop gebouwde woning, plaatselijk bekend als [perceelnummer] (hierna: de woning);
b. de zich in de woning bevindende inboedel, waarvan niet in geschil is dat die een waarde heeft van Afl. 2.500,-- en wordt toebedeeld aan [Z];
c. een auto van het merk [merk], model [model], waarvan niet in geschil is dat die een waarde heeft van Afl. 3.500,-- en wordt toebedeeld aan [XY];
d. een auto van het merk [merk], model [model] II, waarvan niet is in geschil dat die een waarde heeft van Afl. 2.000,-- en wordt toebedeeld aan [XY];
e. het saldo van de bij de RBC Bank spaarrekening (hierna: het spaargeld), waarvan niet in geschil is dat dat saldo Afl. 11.453,42 bedraagt en dat het wordt toebedeeld aan [Z];
f. de door [XY] voor en ten tijde van het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenrechten, waarvan niet in geschil is dat die worden toebedeeld aan [XY] zonder verrekening met [Z] uit hoofde van overbedeling;
g. de door [Z] voor en ten tijde van het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenrechten, waarvan niet in geschil is dat die worden toebedeeld aan [Z] zonder verrekening met [XY] uit hoofde van overbedeling;
h. eventuele belastingrestituties over de jaren 2004, 2005 en 2006, waarvan niet in geschil is dat die in geval van uitkering bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld;
i. eventuele aanspraken in nalatenschappen en/of andere onverdeeldheden die mogelijkerwijze tot de gemeenschap behoren, waarvan niet in geschil is dat die worden toebedeeld aan degene van wiens zijde zij in de gemeenschap zijn gevallen zonder de verplichting tot verrekening ten titel van overbedeling met de ander;
passiva:
j. een op de woning drukkende hypotheekschuld;
k. een geldlening bij de Aruba Bank, waarvan niet in geschil is dat het saldo daarvan op 15 augustus 2006 Afl. 23.814,71 bedroeg en dat [XY] dat bedrag na die datum volledig heeft afgelost;
l. mogelijke andere tot de gemeenschap behorende schulden, waarvan niet in geschil is dat die worden toebedeeld aan degene van wiens zijde die schulden in de gemeenschap zijn gevallen zonder de verplichting tot verrekening ten titel van overbedeling met de ander.
3.3
Voor de voor de verdeling in aanmerking te nemen waarde van de woning moet de actuele vrije marktwaarde daarvan in aanmerking worden genomen. De stelling van [Z], dat voor de verdeling de executiewaarde van de woning in aanmerking moet worden genomen, is niet juist en wordt daarom verworpen. [Z] komt tot de door gestelde executiewaarde ad Afl. 240.400,-- op grond van het bij het verzoekschrift als productie 3 overlegde taxatierapport. Daaruit volgt kennelijk dat ook [Z] dat rapport betrouwbaar en juist vindt, althans gesteld noch is gebleken dat dit niet het geval is. Het Gerecht zal mede daarom de in aanmerking te nemen vrije marktwaarde van de woning geheel in overeenstemming met dat rapport bepalen op Afl. 320.600,--. Het Gerecht ziet geen aanleiding om de voor de verdeling in aanmerking te nemen waarde van de woning op een lager bedrag te stellen zoals verzocht door [Z]. Daarbij heeft te gelden dat de bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegd productie 3 geen taxatierapport betreft ter zake van de vrije marktwaarde van de woning, doch een bevestiging van een makelaar dat de vraagprijs voor woning in het verleden Afl. 318.000,-- bedroeg.
3.4
Het Gerecht volgt [Z] in haar stelling dat voor de bepaling van de voor de verdeling in aanmerking te nemen omvang van de op de woning drukkende hypothecaire lening het saldo per 15 augustus 2006 in aanmerking genomen moet worden. Niet in geschil is tussen partijen dat het dat saldo per die datum Afl. 147.402,97 bedroeg. Het Gerecht volgt echter [XY] in zijn stelling dat het per 15 augustus 2006 ten aanzien van die lening geldende aflossingsregime voor de verdeling in aanmerking moet worden genomen. Onder 7. van zijn verzoekschrift stelt [XY] dat die maandelijkse aflossing Afl. 1.069,18 bedraagt, hetgeen [Z] onder 13. van haar conclusie van antwoord in conventie heeft bevestigd of erkend, terwijl niet in geschil is dat [Z] vanaf augustus 2006 tot in elk geval maart 2017 telkens die maandelijkse aflossing voor haar rekening heeft genomen. Dat komt neer op een totaalbedrag van (128 x 1.069,18 =) Afl. 136.855,04. De helft van dat bedrag is [XY] in elk geval verschuldigd aan [Z], te vermeerderen met de helft van hetgeen [Z] na maart 2017 heeft afgelost.
3.5
Vast staat ook dat de [Z] vanaf augustus 2006 tot en met maart 2017 de jaarlijkse aan de hypothecaire lening verbonden verzekeringen heeft betaald. Anders dan [Z] is het Gerecht ook hier van oordeel dat voor de vaststelling van het met [XY] te verrekenen bedrag de premies zoals die golden in augustus 2006 in aanmerking moeten worden genomen (te weten Afl. 2.053,61), en niet de daarna vastgestelde premies die mede betrekking hebben op (ten behoeve van [Z]) gerealiseerde herfinancieringen. Aldus wordt in aanmerking genomen (11 x 2.053,61 =) Afl. 22.589,71. De helft van dat bedrag is [XY] verschuldigd aan [Z].
3.6.1
Vast staat dat [Z] - anders dan [XY] - vanaf 2006 tot heden in de woning woont. De stelling van [Z], dat zij vanaf 2011 tot 2016 niet vrij kon beschikken over de woning om de in haar laatst genomen conclusie onder 12. gestelde reden, wordt gepasseerd omdat gesteld noch is gebleken dat [Z] bij aanvang van die beweerdelijke reden geen afdoende actie had kunnen ondernemen. Dit klemt temeer omdat zij dat naar eigen zeggen wel heeft gedaan in 2016. Het niet onmiddellijk ondernemen van actie jegens het beweerdelijk handelen van [XY] was de vrije keuze van [Z], en kan niet met zich brengen dat geen sprake was van het niet vrij kunnen gebruiken van de woning. Dat vrije gebruik van de woning brengt met zich dat [Z] in beginsel gerekend vanaf augustus 2006 tot heden een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan [XY]. Bij haar allerlaatste processtuk in reconventie (onder 12.) heeft [Z] zich beroepen op verjaring van een groot deel van de vordering van [XY] op dit onderdeel. [XY] zal in de gelegenheid worden gesteld om zich gedurende de in het dictum vermelde terechtzitting uit te laten over dat beroep, dat in iedere stand van het geding kan worden opgeworpen. Met name dient [XY] alsdan met stukken onderbouwd aan te tonen dat hij eerder dan bij het verzoekschrift verjaringsstuitende rechtshandelingen heeft verricht. Indien dat niet het geval is, zijn naar het voorlopig oordeel van het Gerecht alle vorderingsrechten ter zake van gebruiksvergoeding van voor 14 mei 2009 (datum indiening verzoekschrift minus 5 jaren) verjaard. [XY] kan zich ter zitting ook uitlaten over dit voorshandse oordeel.
3.6.2
Voor de berekening van de gebruiksvergoeding worden de overwaarde van de woning per augustus 2006 en de overwaarde van de woning per heden in aanmerking genomen. Het gemiddelde van die twee is de grondslag voor de uit te voeren berekening. Van dat gemiddelde wordt 5% in aanmerking genomen. Het resultaat daarvan gedeeld door 2 betreft de jaarlijkse door [Z] aan [XY] te betalen gebruiksvergoeding. Dat bedrag gedeeld door 12 betreft de maandelijkse door [Z] te betalen gebruiksvergoeding.
3.6.3
Vast staat dat de overwaarde per augustus 2006 de door het Gerecht bepaalde marktwaarde van de woning ad Afl. 320.600,-- verminderd met de hypothecaire schuld in augustus 2006 ad Afl. 147.402,97 bedraagt, aldus (320.600,-- minus 147.402,97 =) Afl. 173.197,03. Het Gerecht is niet in staat om de overwaarde per heden vast te stellen, nu het de actuele stand van de op de woning drukkende hypothecaire lening niet kent. [Z] dient ter zitting met stukken onderbouwd kenbaar te maken aan het Gerecht en aan [XY] hoeveel dat saldo bedraagt, en dat overeenkomstig het aanvankelijke aflossingsregime (zie hiervoor onder 3.4).
3.7
De toebedeling van het vermogensbestanddeel onder b. aan [Z] brengt met zich dat [Z] ten titel van overbedeling Afl. 1.250,-- verschuldigd is aan [XY];
3.8
De toebedeling van het vermogensbestanddeel onder c. aan [XY] brengt met zich dat [XY] ten titel van overbedeling Afl. 1.750,-- verschuldigd is aan [Z];
3.9
De toebedeling van het vermogensbestanddeel onder d. aan [XY] brengt met zich dat [XY] ten titel van overbedeling Afl. 1.000,-- verschuldigd is aan [Z];
3.1
De toebedeling van het vermogensbestanddeel onder e. aan [Z] brengt met zich dat [Z] ten titel van overbedeling Afl. 5.726,71 verschuldigd is aan [XY];
3.11
Het vermogensbestanddeel onder k. wordt toebedeeld aan [XY], terwijl [Z] uit dien hoofde ten titel van overbedeling (van schuld) Afl. 11.907,36 verschuldigd is aan [XY];
3.12
De verdeling van het vermogensbestanddeel onder j. is afhankelijk van het antwoord op de vraag hoe de verdeling van de woning gaat plaatsvinden. Indien die woning - zo [Z] dat bij de huidige stand van zaken nog steeds wenst en kan betalen - wordt toebedeeld aan [Z], zal ook de hypothecaire lening aan haar worden toebedeeld, terwijl [XY] dan uit dien hoofde ten titel van overbedeling (van schuld) aan [Z] verschuldigd is (136.855,04 :2 =) Afl. 68.427,52 te vermeerderen met de helft van iedere door [Z] na maart 2017 betaalde aflossing op de hypotheekschuld. Indien de woning moet worden verkocht, wordt de netto verkoopopbrengst daarvan (dus de opbrengst na aftrek van onder meer de hypothecaire restschuld) gelijkelijk verdeeld tussen partijen, met dien verstande dat [XY] ook dan Afl. 68.427,52 te vermeerderen met de helft van iedere door [Z] na maart 2017 betaalde aflossing op de hypotheekschuld, verschuldigd is aan [Z].
3.13
Gelet op de hiervoor geschetste stand van zaken oordeelt het Gerecht het zinvol om inlichtingen te krijgen en/of met partijen te bespreken of een minnelijke regeling van (een deel van) het geschil mogelijk is. Daarom zal hierna een comparitie gelast worden, waarop partijen in persoon dienen te verschijnen, desgewenst samen met gemachtigden. Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken.
3.14
Als een partij niet verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden – ook in het nadeel van die partij – dat het passend acht.
3.15
De partij die zich gedurende de comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken tijdig - dat wil zeggen uiterlijk op de derde werkdag voor de dag van de zitting - in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
3.16
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
3.17 [
Z] dient ter zitting de informatie over te leggen zoals hiervoor overwogen onder 3.6.3. Voorts dient [Z] ter zitting kenbaar te maken of zij de woning bij de hiervoor geschetste stand van zaken toebedeeld wenst te krijgen, en of zij in staat is de helft van de door het Gerecht vastgestelde waarde van die woning ten titel van overbedeling te betalen aan [XY].
3.18 [
XY] dient zich ter zitting zich uit te laten over hetgeen hij zich blijkens rechtsoverweging 3.6.1 dient uit te laten.
3.19
Indien [Z] de woning niet toebedeeld wenst te krijgen, dienen partijen ieder voor zich drie makelaars voor te stellen bij wie de woning in de verkoop zal worden gezet. Tevens dienen partijen ter zitting kenbaar te maken tegen welke bodemprijs de woning - zo die prijs wordt geboden - verkocht moet worden. Ook dienen partijen kenbaar te maken hoe lang zij in de gelegenheid gesteld willen worden om de woning onderhands te kunnen verkopen, alvorens ieder der partijen zonder toestemming van de ander bevoegd zal zijn om de woning in het openbaar te laten verkopen. Het zou mooi en goed zijn indien partijen ter zitting verschenen met overeenstemming op al deze punten.
3.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of ter beproeving van een (al dan niet gedeeltelijke) minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter, te houden op
maandag 25 september 2017 om 14:30 uurin zaal D van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn, desgewenst met gemachtigden;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.