ECLI:NL:OGEAA:2017:640

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
A.R. no. 1660 van 2016/AUA201600800
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningsovereenkomst tussen RBC Royal Bank (Aruba) N.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft de eiseres, RBC Royal Bank (Aruba) N.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft een geldleningsovereenkomst die op 27 mei 2011 is gesloten, waarbij RBC een bedrag van Afl. 31.700,-- aan de gedaagde heeft verstrekt. De overeenkomst verplichtte de gedaagde om dit bedrag in 60 maandelijkse termijnen terug te betalen, met een rente van 15% per jaar. De gedaagde heeft zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot deze rechtszaak.

Tijdens de procedure heeft RBC verzocht om een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, waarin de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 11.248,62, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en een lagere betaling voorgesteld, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden van RBC van toepassing zijn, ondanks het verweer van de gedaagde dat hij deze nooit heeft ondertekend. De administratie van RBC is als bewijs voor de vordering aanvaard, en de gedaagde heeft niet aangetoond dat deze administratie onjuist is. Het Gerecht heeft de vordering van RBC toegewezen, met uitzondering van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, die onvoldoende onderbouwd was. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 23 augustus 2017
Behorend bij A.R. no. 1660 van 2016/AUA201600800
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek tevens houdende een verzoek tot wijziging van eis, met producties;
-de conclusie van dupliek, met producties;
-de op 19 april 2017 door RBC genomen akte uitlating producties.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Na (toegelaten) wijziging van eis verzoekt RBC dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-[gedaagde] veroordeelt om aan RBC te betalen Afl. 11.248,62, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 15% jaarlijks gerekend vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met Afl. 1.687,30 aan overeengekomen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
-[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot toewijzing van het door RBC verzochte voor een bedrag ad Afl. 4.294,07 althans Afl. 5.053,97 en tot het matigen van de overeengekomen rente. Voor het overige concludeert [gedaagde] tot afwijzing, en tot veroordeling van RBC in de proceskosten althans tot compensatie van die kosten tussen partijen.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen het volgende. Tussen (de rechtsvoorganger van) RBC en [gedaagde] is op 27 mei 2011 een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna: de overeenkomst), krachtens welke RBC Afl. 31.700,-- aan [gedaagde] in verbruikleen heeft verstrekt. Die overeenkomst vermeldt onder meer dat [gedaagde] dat bedrag in 60 maandelijkse termijnen van ieder Afl. 754,14 dient terug te betalen aan RBC en dat [gedaagde] een rente van 15% jaarlijks verschuldigd is aan RBC. Verder volgt uit de overeenkomst dat partijen een door [gedaagde] te betalen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van RBC zijn overeengekomen. Tot slot staat vast dat [gedaagde] zijn uit de overeenkomst volgende betalingsverplichtingen op enig moment niet langer is nagekomen, en dat RBC [gedaagde] bij schrijven van 14 juni 2016 vruchteloos onder termijnstelling heeft gesommeerd tot betaling van het in dat schrijven vermelde bedrag. Betaling van dat bedrag is uitgebleven.
3.2
Het verweer van [gedaagde], dat de algemene voorwaarden van RBC niet van toepassing zijn tussen partijen omdat [gedaagde] die voorwaarden nooit heeft ondertekend, slaagt niet. Ondertekening daarvan is immers - anders dat het overeenkomen van de toepasselijkheid daarvan zoals partijen dat hebben gedaan - geen vereiste voor de toepasselijkheid van die voorwaarden.
3.3
Het tussen partijen van toepassing zijnde artikel 23 van de algemene voorwaarden van RBC bepaalt dat de administratie van RBC bepalend is voor de hoegrootheid van het openstaande saldo van in dit geval [gedaagde] zolang [gedaagde] niet heeft bewezen dat die administratie niet accuraat is. Blijkens het door RBC als productie 1 bij haar conclusie van repliek overgelegde uitdraai uit haar administratie met betrekking tot [gedaagde] is [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst het in hoofdsom gevorderde bedrag verschuldigd aan RBC. Voor zover [gedaagde] in zijn niet overzichtelijke noch heldere conclusies al voldoende heeft gesteld om aan te kunnen tonen dat de administratie van RBC met betrekking tot zijn persoon niet accuraat is, heeft te gelden dat [gedaagde] ter zake van die door RBC al dan niet impliciet bestreden stellingen geen bewijslevering heeft aangeboden. Bedoelde mogelijke stellingen komen daarom niet vast te staan.
3.4
Vorenstaande brengt mee dat [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst het in hoofdsom door RBC gevorderde bedrag verschuldigd is aan RBC. Die vordering zal daarom worden toegewezen.
3.5
Vast staat dat partijen een jaarlijkse rente van 15% zijn overeengekomen. Het Gerecht ziet geen grond tot matiging van die rente. Dit één en ander betekent dat vordering van RBC op dit onderdeel eveneens zal worden toegewezen.
3.6
De vordering van RBC ter zake van een door [gedaagde] te betalen vergoeding voor kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte zal worden afgewezen omdat die vordering voldoende grondslag mist. Uit het enkele feit dat partijen vergoeding van die kosten overeen zijn gekomen vloeit niet voort dat de vordering op dit onderdeel zonder meer wordt toegewezen. Van belang is dat vast komt te staan dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft. Onderbouwd gesteld noch gebleken is dat zulke werkzaamheden zijn verricht. De enkele door RBC overgelegde aanmaningsbrief valt zonder meer binnen het bereik van voormeld artikel.
3.7 [
gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RBC, tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 205,97 =) Afl. 955,97 aan verschotten en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten van tarief 4 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.000,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan RBC te betalen Afl. 11.248,62, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 15% jaarlijks gerekend vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RBC, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 955,97 aan verschotten en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.