ECLI:NL:OGEAA:2017:641

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
A.R. 1536 van 2012/AUA201200034
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure tussen Albo Aruba N.V. en Veolia Water Solutions & Technologies North America Inc. over bouwtijdverlenging en schadevergoeding

In deze civiele procedure, aangespannen door Albo Aruba N.V. tegen Veolia Water Solutions & Technologies North America Inc., heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Albo, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.R. de Vries, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zij recht heeft op bouwtijdverlenging tot 1 juni 2012 en vergoeding van kosten, uitgaven en redelijke winst vanaf 9 december 2011 tot en met 1 juni 2012. Veolia, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Huiskes, heeft de vorderingen betwist en verzocht om heroverweging van eerdere bindende eindbeslissingen.

Het gerecht heeft in zijn vonnis geoordeeld dat Albo recht heeft op bouwtijdverlenging en dat de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is, met een totaalbedrag van US$ 2.894.968,97, te vermeerderen met contractuele rente. De rechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie heeft het gerecht de vorderingen van Veolia afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in de uitvoering van de overeenkomst en de noodzaak voor duidelijke afspraken over kosten en vergoedingen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Albo recht heeft op onmiddellijke uitvoering van de veroordelingen, ondanks eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Vonnis van 23 augustus 2017
Behorend bij A.R. 1536 van 2012/AUA201200034
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ALBO ARUBA N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Albo,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R de Vries,
tegen:
de rechtspersoon naar vreemd recht
VEOLIA WATER SOLUTIONS & TECHNOLOGIES NORTH AMERICA INC. (voorheen N.A. Water Systems LLC),
te Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika,
hierna ook te noemen: Veolia,
gemachtigde: de advocaat mr. B.J. Huiskes.

1.DE VERDERE PROCEDURE IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2016;
- de akte uitlating zijdens Albo van 21 september 2016;
- de contra-akte zijdens Veolia van 19 oktober 2016;
- de e-mail van de (rol)rechter van 1 februari 2017;
- de akte uitlating zijdens Albo van 8 maart 2017.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Verzoek om heroverweging van bindende eindbeslissingen.
2.1
Veolia verzoekt bij akte van 19 oktober 2016 om heroverweging van bindende eindbeslissingen met betrekking tot de aanschaf(kosten) van materiaal. Daarover heeft het gerecht in rechtsoverweging 2.24 van het tussenvonnis van 24 augustus 2016 geoordeeld, dat op Veolia de stelplicht met betrekking van de aan het beroep op verrekening ten grondslag gelegde feiten rust en voorts, dat Veolia - mede in het licht van de in rechtsoverweging 4.19 van het tussenvonnis van 19 november 2014 gesignaleerde onduidelijkheid in de tussen partijen gemaakte afspraken – onvoldoende gemotiveerd had aangegeven in hoeverre tussen partijen was overeengekomen dat Albo de desbetreffende materialen voor haar rekening zou aanschaffen. Aanvullend wees het gerecht erop dat in de praktijk aan de afspraak (zoals Albo die stelde) daadwerkelijk uitvoering werd gegeven doordat Veolia materialen aanschafte en dat zelfs min of meer buiten Albo om.
2.2
Volgens Veolia heeft Albo zich pas bij conclusie van repliek op het standpunt gesteld dat de aanschaf van materialen niet tot haar verantwoordelijkheid behoort. Dat stond Albo uiteraard vrij. Veolia heeft daarop bij conclusie van dupliek, maar ook verderop in de procedure, de gelegenheid gehad daarop gemotiveerd te reageren. Het gerecht is die reactie in onvoldoende mate tegengekomen. Door Veolia wordt ook in de akte van 19 oktober 2016 niet verwezen naar concrete stellingen waarin zij dat heeft gedaan en die het gerecht over het hoofd heeft gezien. Niet voldoende is dat een dergelijk verweer uit de producties zou kunnen volgen waarnaar Veolia nu verwijst.
2.3
Veolia wijst verder op een inconsistentie in het tussenvonnis waar het gerecht met betrekking tot veldlaminaties heeft overwogen dat Albo met een gering aantal veldlaminaties rekening had moeten houden. Desalniettemin heeft het gerecht, aldus Veolia, alle door Albo in rekening gebrachte kosten voor laminaties toegewezen. Veolia ziet echter over het hoofd dat in rechtsoverweging 2.17 van het tussenvonnis door het gerecht werd overwogen dat Veolia het in verband met het meerwerk geclaimde bedrag niet gemotiveerd had weersproken. In zoverre Veolia dat bij akte alsnog doet is dat te laat.
Doorrekening van de eindbeslissingen in het tussenvonnis
de reconventie
2.4
In het tussenvonnis van 24 augustus 2016 werd de reconventionele vordering al bij wijze bindende eindbeslissing afgewezen en geoordeeld dat Veolia de proceskosten van Albo moet vergoeden.
de conventie
2.5
De vordering (i) tot verklaring voor recht dat Albo recht heeft op bouwtijdverlenging tot 1 juni 2012 (i) komt voor toewijzing in aanmerking (r.o. 2.50 tussenvonnis van 24 augustus 2016).
2.6
Albo vordert (ii) in verband hiermee vergoeding van haar kosten, uitgaven en redelijke winst vanaf 9 december 2011 tot en met 1 juni 2012, ten bedrage van USD 1.556.286,57, dan wel enig ander redelijk bedrag, met veroordeling van Veolia tot betaling van dit bedrag, dan wel verwijzing naar de schadestaatprocedure, in alle gevallen te vermeerderen met de contractuele rente van 3% boven de "US discount rate", te berekenen vanaf 1 juni 2012. Ter onderbouwing daarvan verwijst Albo naar de VOR’s 012 rev. 3, 065, 071, 079, 087 en 104 [1] . Zonder nadere toelichting is dit deel van de vordering evenwel onvoldoende duidelijk om zo voor toewijzing in aanmerking te komen. Wel voldoende aannemelijk is dat Albo schade kan hebben geleden door de vertragingen zodat de verklaring voor recht met verwijzing naar de schadestaatprocedure toewijsbaar is. De omstandigheid dat bij VOR’s een forfaitaire opslag in rekening gebracht mag worden brengt zonder nadere, niet voldoende concreet gestelde, afspraak niet zonder meer mee dat dus geen recht op schadevergoeding in verband met de vertraging kan bestaan.
2.7
Datzelfde geldt ook de vordering (iii) waar Albo vordert voor recht te verklaren dat zij recht heeft op vergoeding van haar kosten, uitgaven en redelijke winst in verband met de opschorting en de opzegging/beëindiging van de overeenkomst. Albo verwijst in dat verband naar VOR 105, VOR 108 tot en met 126, VOR 137 tot en met 140 en VOR 142. [2]
2.8
Ten slotte werd Albo bij tussenvonnis verzocht om zich uit te laten over de vordering (iv) tot betaling van USD 6.556.936,86.
Die bestaat volgens Albo uit een bedrag van US$ 1.225.831,34 aan restant aanneemsom, de veldlaminaties ad US$ 1.232.149,38, dakbedekking US$ 378.389.07, fundering beachwell ad US$ 58.599,18; die werden bij tussenvonnis van 24 augustus 2016 toegewezen onder, respectievelijk, rechtsoverwegingen 2.17, 2.33/34 en 2.40. Deze bedragen zijn toewijsbaar.
Albo maakt aanspraak op een bedrag van US$ 236.354,30 als onderdeel van de oorspronkelijke aanneemsom voor werkzaamheden na 30 april 2012 tot en met 8 mei 2012. Het is het gerecht zonder nadere toelichting niet duidelijk hoe dit bedrag uit de overgelegde producties kan blijken. [3] Het bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Uit rechtsoverweging 2.17 van het tussenvonnis van 24 augustus 2017 zou volgens Albo blijken dat het overige meerwerk ter zake van de laminaties (VOR’s 52, 53 en 130) US$ 445.330, bedraagt en toewijsbaar is. Zonder nadere toelichting is echter niet duidelijk waarom het met de laminaties toe te wijzen bedrag meer moet zijn dan het bedrag van US$ 1.232.149,38 waarover het gerecht al besliste.
Verder maakt Albo aanspraak op betaling van US$ 270.678,21 in verband met meerwerkzaamheden zoals opgegeven in VOR’s 063, 090, 097, 127, 129, 132 en 133. Ook hier kan het gerecht zonder nadere toelichting, die ook in de conclusie van repliek en wijziging eis niet gevonden werd, de juistheid van de vordering niet beoordelen.
Dat geldt ten slotte ook de toewijsbaarheid van een bedrag van US$ 631.229,34 voor VOR’s 072, 074, 076, 078, 080, 086, 088, 089 en 143 waarvoor wederom – naast rechtsoverweging 2.24 van het tussenvonnis van 24 augustus 2016, alleen wordt verwezen naar productie A(lbo)-39 en A-77.
2.9
Het gerecht blijft in dit verband dus bij toewijzing van de bedragen US$ 1.225.831,34 aan restant aanneemsom, US$ 1.232.149,38 aan veldlaminaties, US$ 378.389.07 aan dakbedekking en US$ 58.599,18 voor de fundering beachwell. Totaal: US$ 2.894.968,97. De rente vanaf 1 juni 2012 is eveneens toewijsbaar.
2.1
Zoals in het tussenvonnis van 24 augustus 2016 al werd overwogen zullen de proceskosten in conventie tussen partijen worden gecompenseerd.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
verklaart voor recht dat Albo recht heeft op bouwtijdverlenging voor oplevering van het werk ingevolge de overeenkomst tot 1 juni 2012;
verklaart voor recht dat Albo recht heeft op vergoeding van haar kosten, uitgaven en redelijke winst vanaf 9 december 2011 tot en met 1 juni 2012 met bevel om dit bedrag nader te bepalen bij schadestaat, ter vereffening daarvan volgens de wet, in alle gevallen te vermeerderen met de contractuele rente van 3% boven de "US discount rate", te berekenen vanaf 1 juni 2012;
verklaart voor recht dat Albo recht heeft op vergoeding van haar kosten, uitgaven en redelijke winst in verband met de opschorting van het werk en de opzegging van de overeenkomst, met bevel om dit bedrag nader te bepalen bij schadestaat, ter vereffening daarvan volgens de wet, in alle gevallen te vermeerderen met de contractuele rente van 3% boven de "US discount rate", te berekenen vanaf 1 juni 2012;
veroordeelt Veolia tot betaling aan Albo van een bedrag van US$ 2.894.968,97 te vermeerderen met de contractuele rente van 3% boven de "US discount rate", te berekenen vanaf 1 juni 2012, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Veolia in de kosten van de procedure, in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Albo worden begroot op Afl. 18.000, aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.A-39
2.A-39 en A-77 (usb-stick)
3.Verwezen wordt naar A-39 en A- 77.