ECLI:NL:OGEAA:2017:652

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
K.G. no. 1462 van 2017 / AUA2017-1956
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot oplegging van lijfsdwang in kort geding afgewezen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres een verzoek ingediend tot oplegging van lijfsdwang tegen gedaagde. De procedure vond plaats in kort geding, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E.M.J. Cafarzuza. De vordering van eiseres was gericht op de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van het Gerecht van 21 juni 2001, waarin gedaagde was veroordeeld tot het betalen van alimentatie voor hun minderjarige zoon. Eiseres vorderde dat de tenuitvoerlegging van deze beschikking bij lijfsdwang zou worden toegestaan, omdat gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van een aanzienlijk bedrag aan achterstallige alimentatie.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseres stelde dat gedaagde Afl. 25.724,30 verschuldigd was en dat hij betalingsonwil vertoonde. Gedaagde bestreed deze stelling, maar het Gerecht oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. Het Gerecht concludeerde dat, gezien de omstandigheden, het onwaarschijnlijk was dat gedaagde in staat zou zijn om het achterstallige bedrag te betalen, vooral niet als lijfsdwang zou worden toegepast.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vordering van eiseres afgewezen, met de overweging dat in een bodemprocedure de vorderingen van eiseres waarschijnlijk zouden worden afgewezen. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 23 augustus 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 23 augustus 2017
Behorend bij K.G. no. 1462 van 2017 / AUA2017-1956
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in kort geding van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 augustus 2017.
1.2
Partijen zijn ter zitting verschenen, [eiseres] bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, [eiseres] onder overlegging van een pleitnota, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de tenuitvoerlegging van de beschikking van dit Gerecht van 21 juni 2001, behorend bij E.J. 24 van 2001, vermeerderd met wettelijke rente, bij lijfsdwang toe te staan voor de duur van ten hoogste één jaar, desnoods met behulp van de sterke arm, totdat de vordering uit hoofde van niet betaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige] ten bedrage van Afl. 25.724,30 zal zijn voldaan;
b. [gedaagde] veroordeelt in de kosten die verband zullen houden met de tenuitvoerlegging van lijfsdwang;
c. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de negende na de uitspraak van dit vonnis.
2.2 [
gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [eiseres] verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering ligt besloten in de aard en strekking van die vordering.
3.2
Vast staat tussen partijen het volgende. Bij beschikking van dit Gerecht van 21 juni 2001 in de tussen partijen gevoerde procedure onder zaaknummer E.J. 24 van 2001 is [gedaagde] veroordeeld om met ingang van 1 februari 2001 maandelijks bij vooruitbetaling en tegen behoorlijke kwijting te betalen aan de Voogdijraad Afl. 300,-- aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zoon van partijen [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999, zulks tot aan de dag dat die zoon de meerderjarige leeftijd zal hebben bereikt.
3.3 [
gedaagde] heeft de stelling van [eiseres], dat hij Afl. 25.724,30 achterstallig is met de betaling van bedoelde alimentatieverplichting, onvoldoende onderbouwd bestreden. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] voormeld bedrag verschuldigd is aan [eiseres] aan verplichte bijdrage ten behoeve van de hiervoor genoemde minderjarige zoon van partijen, die overigens nog geen week na de uitspraak van dit vonnis meerderjarig wordt. [gedaagde] heeft de stelling van [eiseres], dat aan zijn zijde sprake is van betalingsonwil gemotiveerd bestreden. Het Gerecht ziet ook geen grond om het voorshands aannemelijk te oordelen dat [gedaagde] thans in staat is om voormeld achterstallig bedrag te betalen. Dat klemt temeer als tenuitvoerlegging van voormelde beschikking zal gaan geschieden onder toepassing van lijfsdwang, omdat [gedaagde] dan zeker niet in staat is om voldoende inkomen te genereren om bedoeld achterstallig bedrag te kunnen betalen.
3.4
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Die verwachting brengt met zich dat de thans door [eiseres] verzochte voorziening moet worden geweigerd.
3.5
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belang ziet van [eiseres] bij toewijzing van bedoelde doch voorshands zinloos geoordeelde tenuitvoerlegging bij lijfsdwang ten opzichte van de belangen van [gedaagde] bij afwijzing daarvan.
3.6
In de aard van dit geschil ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [eiseres] verzochte,
-compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.