ECLI:NL:OGEAA:2017:665

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
AUA201700049
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake precariovergunning voor het plaatsen van palapas

In deze zaak heeft de coöperatieve vereniging Costa Linda Beach Resort, gevestigd in Aruba, een beroep ingesteld tegen de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. Het beroep betreft de niet-ontvankelijkheid van een verzoek om verlening van een precariovergunning voor het plaatsen van 110 palapas op het strand voor het resort. Appellante had op 29 april 2016 verzocht om deze vergunning, maar kreeg op 19 augustus 2016 te horen dat zij eerst de verschuldigde precario moest voldoen voordat de vergunning kon worden verleend. Appellante maakte bezwaar tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek en stelde op 3 februari 2017 beroep in, omdat er geen beslissing was genomen op haar bezwaar.

Tijdens de zitting op 15 juni 2017 werd door de vertegenwoordiger van de verweerder aangegeven dat voor het plaatsen van palapas op het strand geen precariovergunning vereist is. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek van appellante niet relevant was, aangezien hetgeen zij verzocht niet vereist was. Het gerecht oordeelde dat er geen belang bestond bij het beoordelen van het uitblijven van een beschikking op het bezwaar van appellante.

De rechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen wettelijke grondslag was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 28 augustus 2017, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2017
AUA201700049
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de coöperatieve vereniging COSTA LINDA BEACH RESORT,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A. Saade,
gericht tegen:
de MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Op 29 april 2016 heeft appellante verweerder verzocht haar precariovergunning te verlenen voor het plaatsen van 110 palapas, 194 beach chairs, 400 lounge chairs en 1 ship-playground area op de gronden gelegen voor Costa Linda Beach Resort.
Bij brief van 19 augustus 2016 heeft verweerder appellante medegedeeld dat indien zij binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, aan haar precariovergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van domeingrond op het strand voor het uitzetten en aanbieden van 594 strandstoelen.
Tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op het plaatsen van 110 palapas en de speeltuin heeft appellante op 16 september 2016 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 31 januari 2017 heeft verweerder appellante medegedeeld dat indien zij binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, aan haar precariovergunning kan worden verleend voor het hebben van een speeltuin ten westen van Costa Linda Beach Resort.
Tegen het uitblijven van een beschikking op het gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op het plaatsen van 110 palapas, heeft appellante op 3 februari 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 8 juni 2016 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2017, waar appellante, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en ing. M.I. Dammers, lid van het managementteam van de Directie Infrastructuur en Planning, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ambtshalve overweegt het gerecht als volgt.
2.2.
Het beroep strekt er uiteindelijk toe dat verweerder een beschikking geeft op het verzoek van appellante om haar precariovergunning te verlenen voor het plaatsen van 110 palapas. Ter zitting is zijdens verweerder te kennen gegeven dat voor het plaatsen van palapas op het strand, zoals door appellante verzocht, geen precariovergunning vereist is. Nu hetgeen appellante heeft verzocht en haar niet is verleend niet vereist is, bestaat geen belang bij het beoordelen van het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaar van appellante gericht tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek om verlening van precariovergunning voor het plaatsen van 110 palapas.
2.3
Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen wettelijke grondslag. Daartoe wordt overwogen dat de grondslag voor een veroordeling in de proceskosten in beroepszaken op grond van de Lar is gelegen in de in artikel 52, tweede lid, van deze landsverordening neergelegde mogelijkheid van veroordeling tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van de vernietigde beschikking. Bij een uitspraak, strekkende tot niet‑ontvankelijkverklaring, ontbreekt de mogelijkheid tot een dergelijke veroordeling.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet‑ontvankelijk.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 28 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).