Uitspraak
CARIBBEAN MERCANTILE BANK,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze civiele procedure, aangespannen door Caribbean Mercantile Bank (CMB), werd de gedaagde, die in persoon procedeerde, aangesproken op een vordering tot schadevergoeding. CMB vorderde een betaling van Afl. 3.000,--, vermeerderd met 18% aan overeengekomen jaarlijkse rente, of in ieder geval de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2015, alsook een vergoeding voor incassokosten. De gedaagde erkende dat CMB een vordering op haar had, maar voerde verweer tegen de gevorderde rente en vroeg om toewijzing van de wettelijke rente.
De procedure omvatte een comparitie van partijen, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door gelden van haar rekening op te nemen, ondanks een beslag dat op die rekening was gelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt, wat resulteerde in een verbintenis uit de wet. Het Gerecht wees de vordering van CMB tot betaling van de overeengekomen rente af, maar kende de gedaagde wel de wettelijke rente toe over het gevorderde bedrag.
Daarnaast oordeelde het Gerecht dat de algemene voorwaarden van CMB niet van toepassing waren op de verbintenis uit de wet. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis werd uitgesproken op 1 februari 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.