In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. Malmberg, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te vestigen. De moeder had eerder naar Nederland verhuisd, waarbij zij het jongste kind had meegenomen, en stelde dat zij dit deed uit veiligheidsredenen, omdat de vader haar geestelijk en lichamelijk mishandelde. De vader daarentegen was van mening dat het in het belang van de minderjarige was om in zijn vertrouwde omgeving op Aruba te blijven.
Tijdens de zitting op 27 juni 2017 werd het rapport van de Voogdijraad besproken, waarin werd gesteld dat de minderjarige altijd feitelijk bij de moeder had gewoond en dat er een hechte band tussen hen bestond. Het gerecht overwoog dat, hoewel de wens van de moeder om naar Nederland te verhuizen begrijpelijk was, de belangen van de minderjarige om in zijn vertrouwde omgeving te blijven zwaarder wogen. Het gerecht oordeelde dat de moeder geen klemmende redenen had aangevoerd voor haar emigratie en dat de minderjarige geen baat zou hebben bij een verhuizing naar Nederland.
Uiteindelijk besloot het gerecht dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader moest worden bepaald, en dat partijen onderling afspraken zouden maken over de omgang tussen de minderjarige en de moeder. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. W.J. Noordhuizen, ter zitting in aanwezigheid van de griffier.