ECLI:NL:OGEAA:2017:788

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AUA201600548
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een werkvergunning voor een inwonende dienstbode

In deze zaak hebben appellanten, een vreemdeling en haar werkgeefster, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die op 16 maart 2016 de aanvraag voor een werkvergunning voor de vreemdeling had geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat de werkgeefster niet voldoende draagkrachtig was, aangezien zij niet het minimale jaarlijkse inkomen van Afl. 50.000,- bruto genoot. Appellanten hebben bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 3 november 2016 ongegrond verklaard. Hierop hebben zij op 13 december 2016 beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op 8 mei 2017, waarbij de appellanten en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Op 16 juni 2017 is alsnog een vergunning verleend aan de vreemdeling, waardoor het belang van het beroep is komen te ontvallen. Appellanten hebben hun beroep op 21 augustus 2017 ingetrokken, maar vroegen wel om vergoeding van de proceskosten. De rechter heeft geoordeeld dat, gezien de verlening van de vergunning, het beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Noordhuizen op 9 oktober 2017, waarbij de rechter zich onbevoegd verklaarde om van het verzoek kennis te nemen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 9 oktober 2017
AUA201600548
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[appellante sub 1], hierna: de vreemdeling,
2.[appellante sub 2], hierna: de werkgeefster,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTEN,
gemachtigde: Ria Boerleider BEc.,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Op 12 april 2016 hebben appellanten bezwaar ingesteld tegen de weigering van verweerder d.d. 16 maart 2016, om aan de vreemdeling een werkvergunning als inwonende dienstbode af te geven.
1.2
Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2016 is het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar hebben appellanten op 13 december 2016 beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft op 6 februari 2017 een verweerschrift met producties ingediend.
1.4
De zaak is behandeld ter zitting van 8 mei 2017, waarbij zijn verschenen de appellanten bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd en namens verweerder de gemachtigde voornoemd.
1.5
Op 19 juni 2017 en 21 augustus 2017 hebben appellanten zich uitgelaten.
1.6
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Op 26 oktober 2015 is bij DIMAS een verzoek ingediend om aan de vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen, opdat zij als inwonende dienstbode bij de werkgeefster werkzaam kan zijn. Dit verzoek is bij beschikking van 16 maart 2016 afgewezen met als reden dat de werkgeefster niet voldoende draagkrachtig is omdat zij niet een minimaal jaarlijks inkomen van Afl. 50.000,- bruto geniet.
2.2
Bij beschikking van 16 juni 2017 is alsnog op het verzoek van appellante sub 1 en is aan appellante sub 1 de verzochte vergunning verleend. Op de rol van 21 augustus 2017 hebben appellanten naar aanleiding hiervan hun beroep ingetrokken. Doch hebben appellanten daarbij het gerecht verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de in de procedure opgekomen proceskosten.
2.3
Met de vergunning van 16 juni 2017 is aan het verzoek van appellanten van 26 oktober 2015 tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan appellante sub 1 om als inwonende dienstbode bij appellante sub 2 werkzaam te kunnen zijn tegemoetgekomen. Onder deze omstandigheden is het belang aan het beroep komen te ontvallen. Het beroep van appellante sub 1 zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. Onder die omstandigheden kan appellant geen aanspraak maken op een proceskostenveroordeling.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).