ECLI:NL:OGEAA:2017:821

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
A.R. nr. 2864 van 2015 / AUA 201500240
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure tussen twee partijen, [A] en [B], die gehuwd zijn geweest in algehele gemeenschap van goederen. De echtscheiding is uitgesproken op 5 maart 2012, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aan de orde. De partijen hebben geen huwelijksvoorwaarden opgesteld en de gemeenschap omvat diverse activa en passiva, waaronder de echtelijke woning, inboedel, en pensioenrechten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de auto toebedeeld zal worden aan [A], die ook de inboedel zal ontvangen. De verdeling van belastingrestituties en de hypothecaire schuld zijn eveneens besproken. Het Gerecht heeft besloten dat de woning verkocht moet worden aan een derde, en partijen moeten de voorwaarden voor de verkoop en de verdeling van de opbrengst bespreken. Een comparitie van partijen is gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en een minnelijke regeling te beproeven. De uitspraak is gedaan op 18 oktober 2017, en de volgende zitting is gepland op 9 november 2017.

Uitspraak

Vonnis van 18 oktober 2017
Behorend bij A.R. nr. 2864 van 2015 / AUA 201500240
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[A],
wonende in Aruba,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: [A],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
[B],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: [B],
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie (tevens houdende een akte eiswijziging) en van antwoord in reconventie, met één productie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de door [A] genomen akte houdende een verzoek tot het gelasten van een comparitie van partijen;
- de aantekeningen van de griffier van de op 29 maart 2017 gehouden comparitie van partijen;
- de op 30 augustus 2017 door [A] genomen conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
Tussenvonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

2.1
[A] heeft verzocht dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de verdeling gelast van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen (hierna: de gemeenschap) zoals omschreven in haar in de conclusie van repliek in conventie neergelegde akte houdende een wijziging van eis.
2.2
[B] heeft verweer gevoerd.

2.3
[B] heeft verzocht dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de verdeling gelast van de gemeenschap zoals omschreven in zijn conclusie van eis in reconventie neergelegde petitum.
2.4
[A] heeft verweer gevoerd.

2.5
Voorzover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
De aard van de conventionele en reconventionele vorderingen en die van de daaraan ten gronde gelegde stellingen brengen met zich dat die vorderingen gezamenlijk zullen worden besproken.
3.2
Vast staat tussen partijen het volgende. Partijen zijn met elkaar gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen op 16 december 1982 (hierna: het huwelijk), en zij hebben gedurende dat huwelijk geen huwelijksvoorwaarden op laten maken. Bij beschikking van dit Gerecht van 5 maart 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is in het daartoe bestemde openbare register ingeschreven op 3 mei 2012. De te verdelen gemeenschap omvat in elk geval de volgende vermogensbestanddelen:
activa:
-de echtelijke woning gelegen in Aruba te [woning] (hierna: de woning);
-de zich in die woning bevindende inboedel;
-een auto van het merk Hyundai type Tucson met als bouwjaar 2006 en een waarde van Afl. 8.000,--;
-de door [B] gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten;
-de door [A] gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten;
-reeds uitgekeerde of nog uit te keren belastingrestituties over de jaren 2009 tot en met 2012;
passiva:
-een op de woning rustende hypothecaire schuld;
-een persoonlijke lening op naam van [A] bij Island Finance;
-een schuld bij SETAR.
3.3
Niet in geschil is tussen partijen dat voormelde auto zal worden toebedeeld aan [A], en dat [A] dienaangaande ten titel van overbedeling zal worden veroordeeld om Afl. 4.000,-- te betalen aan [B].
3.4
Evenmin is in geschil tussen partijen dat het voor de verdeling in aanmerking te nemen saldo van voormelde schuld bij SETAR Afl. 2.306,33 bedraagt. Die schuld zal worden toebedeeld aan [A], terwijl [B] uit dien hoofde ten titel van overbedeling (van schuld) zal worden veroordeeld om aan [A] te betalen de helft van dat bedrag, te weten Afl. 1.153,17.
3.5
Verder staat vast dat [A] - anders dan [B] - vanaf de datum van echtscheiding, te weten 3 mei 2012, in de woning is blijven wonen. In die omstandigheid ziet het Gerecht aanleiding om de zich in die woning bevindende inboedel toe te delen aan [A]. Ter zake van die inboedel heeft [B] gesteld dat de waarde daarvan nagenoeg verwaarloosbaar is. In het licht daarvan brengt de toebedeling van de inboedel aan [A] met zich dat zij niets verschuldigd is aan [B]. Het Gerecht zal aldus bepalen.
3.6
In confesso is tussen partijen dat reeds uitgekeerde of nog uit te keren belastingrestituties over de jaren 2009 tot en met 2012 bij helfte moeten worden verdeeld tussen partijen. Het Gerecht zal aldus bepalen.
3.7
Nu voormelde persoonlijke lening op naam staat van [A], zal die aan haar worden toebedeeld. [A] dient gedurende de hierna te gelasten volgende comparitie van partijen aan het Gerecht en aan [B] kenbaar te maken hoeveel het saldo van die schuld per 3 mei 2012 precies bedroeg. Dat saldo zal voor de verdeling in aanmerking worden genomen, in die zin dat [B] ten titel van schuldoverbedeling zal worden veroordeeld om de helft daarvan aan [A] te betalen. [B] dient ter comparitie aan het Gerecht en aan [A] kenbaar te maken of en, zo ja, hoeveel hij na 3 mei 2012 heeft afgelost van die hier besproken schuld. Die mogelijke (met stukken te onderbouwen) aflossing(en) strekken namelijk in mindering op het door [B] aan [A] te betalen bedrag.
3.8
Wat betreft de woning wordt het volgende overwogen. Indien de woning wordt toebedeeld aan één der partijen, moet voor de bepaling van het uit overbedeling aan de ander te betalen bedrag - anders dan [B] voor ogen heeft - (de helft van) de actuele vrije marktwaarde daarvan in aanmerking worden genomen. In het licht daarvan wenst [A] de woning niet toebedeeld te krijgen, terwijl - zo heeft het Gerecht begrepen - hetzelfde geldt voor [B]. Dit één en ander brengt met zich dat de woning verkocht zal moeten worden aan een derde. Ter zitting dienen partijen aan het Gerecht kenbaar te maken tegen welke bodemprijs de woning verkocht moet worden indien die prijs wordt geboden (die prijs is niet zelden gelegen in het midden van de actuele marktwaarde en de executiewaarde). Ook dienen partijen aan het Gerecht kenbaar te maken de duur van de periode dat de woning onderhands mag worden verkocht, alvorens ieder der partijen zonder toestemming van de ander bevoegd is om de woning in het openbaar (op de veiling dus) te laten verkopen. Voorts dienen partijen aan het Gerecht kenbaar te maken bij welke makelaar de woning in de verkoop wordt gezet. Partijen dienen in dat verband ieder voor zich drie (rechts)personen voor te stellen. De opbrengst van de verkoop van de woning minus alle met de verkoop gemoeid gaande kosten zal in beginsel bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld.
3.9
Wat betreft de hypothecaire lening en de hierna te bespreken financiële aspecten met betrekking tot de woning wordt het volgende overwogen. In het licht van het vaststaande gegeven dat [A] - anders dan [B] - vanaf 3 mei 2012 in de woning woont heeft [B] onbestreden gesteld dat hij vanaf 3 mei 2012 alle hypothecaire verplichtingen, de grondbelasting en de erfpachtcanon met betrekking tot de woning heeft voldaan en nog steeds voldoet. Ook heeft [B] onbestreden gesteld dat hij vanaf voormelde datum (naast de in sustenu 11 van zijn laatst gediende conclusie vermelde vaste woon- en gebruikerslasten van [A]) de onderhoudskosten van de woning heeft betaald. [A] stelt in dat verband dat dit alles moet worden gezien als een bijdrage van [B] in de kosten van haar levensonderhoud, omdat [A] ten tijde van de echtscheiding geen partneralimentatie heeft gevorderd. Net als [B] (impliciet) oordeelt het Gerecht dit redelijk noch billijk. Dit temeer omdat [A] in het licht van vorenstaande verder stelt dat zij met haar minimum inkomen geen huur van een alternatieve woning kan betalen. In het hier geschetste verband stelt het Gerecht op de voet van het bepaalde in het eerste lid van artikel 3:185 BW de verdere verdeling van de gemeenschap voorshands als volgt vast, daarbij rekening houdende naar billijkheid met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang.
3.1
De hypothecaire restschuld ten tijde van de verkoop van de woning moet worden afgetrokken van de netto opbrengt van de verkoop van de woning. Het dan nog resterende bedrag moet bij helfte worden verdeeld tussen partijen. [A] is geen vergoeding verschuldigd aan [B] voor het door haar genoten gebruik van de woning vanaf 3 mei 2012. Daar komt tegenover te staan dat [A] de helft van hetgeen [B] vanaf 3 mei 2012 tot aan de verkoop van de woning heeft afgelost van de hypothecaire schuld verschuldigd is aan [B]. Gerekend vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd is [B] maandelijks telkens de helft van het aan hem uitgekeerde of nog uit te keren bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd aan [A], terwijl [A] vanaf haar pensioengerechtigde leeftijd maandelijks telkens de helft van het aan haar uitgekeerde of nog uit te keren bedrag aan pensioen (voor zover opgebouwd gedurende het huwelijk) verschuldigd is aan [B]. Hierbij wordt overwogen dat het naar het oordeel van het Gerecht redelijk noch billijk is om [B] te veroordelen tot betaling aan [A] van de helft van de contante waarde van zijn pensioen. Tegen de achtergrond van de bij partijen genoegzaam bekende niet geringe hoogte van die waarde is immers gesteld noch gebleken dat [B] daartoe in staat is.
3.11
Partijen kunnen zich ook uitlaten over hetgeen hiervoor onder 3.10 is overwogen.
3.12
Het Gerecht zal mede daartoe en ter beproeving van een al dan niet gedeeltelijk minnelijke regeling een comparitie van partijen gelasten, waarop partijen in persoon dienen te verschijnen, desgewenst met gemachtigden. Als een partij niet verschijnt kan het Gerecht daaraan het gevolg verbinden – ook in het nadeel van die partij – dat het passend acht.
3.13
De partij die zich bij de comparitie op schriftelijke (bewijs)stukken wil beroepen, dient die stukken tijdig (dat wil zeggen uiterlijk op de derde werkdag voor de dag van de zitting) in fotokopie aan zijn wederpartij en aan het Gerecht over te leggen.
3.14
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken. Partijen kunnen hun zaak ter comparitie vijf minuten bepleiten. Als een partij de vastgestelde spreektijd overschrijdt, kan de rechter haar het woord ontnemen.
3.15
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief aan de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
3.16
Van partijen wordt verwacht dat ze met betrekking tot het hiervoor onder 3.8 overwogene zoveel als mogelijk onderling tot overeenstemming komen en aldus ter zitting verschijnen.
3.17
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-gelast andermaal een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op
donderdag 9 november 2017 om 10:00 uurin de enquêtezaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn, desgewenst met gemachtigden;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.