In deze zaak hebben appellanten op 6 juni 2016 bezwaar ingesteld tegen een afwijzende beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die op 27 mei 2016 was gegeven. Dit bezwaar betrof een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een inwonende dienstbode. Na het uitblijven van een beslissing op het bezwaar hebben appellanten op 25 oktober 2016 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De Minister heeft op 7 maart 2017 een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 4 september 2017, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
Het Gerecht heeft ambtshalve overwogen dat het beroepschrift buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Volgens de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) diende het bestuursorgaan binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen. Aangezien het bezwaarschrift op 6 juni 2016 was ingediend, had de beslissing uiterlijk op 30 augustus 2016 moeten worden genomen. Het beroep kon uiterlijk op 24 oktober 2016 worden ingesteld, maar appellanten hebben dit pas op 25 oktober 2016 gedaan.
Het Gerecht heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij het beroepschrift tijdig hebben ingediend, maar appellanten hebben deze gelegenheid niet benut. Gelet op deze feiten heeft het Gerecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dagtekening van de beslissing moet worden ingesteld.