ECLI:NL:OGEAA:2017:866

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
E.J. 709/201700666
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens niet-betaling van salaris en vorderingen tot betaling van achterstallig loon en cessantia

In deze zaak heeft de verzoeker, een werknemer, een ontslag op staande voet genomen op 6 februari 2017, omdat zijn werkgever, Van den Broek Construction Labor & Cleaning N.V., sinds 1 november 2016 zijn salaris niet meer uitbetaalde. De verzoeker heeft de werkgever meerdere keren gemaand om het salaris te voldoen, maar zonder resultaat. De werknemer verzoekt de rechter om Van den Broek te veroordelen tot betaling van Afl. 19.800,00, bestaande uit achterstallig salaris, vertragingsrente, loon over de opzegtermijn en cessantia.

De werkgever erkent dat er achterstallig salaris is, maar betwist dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. De rechter oordeelt dat de werkgever door het niet betalen van het salaris een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag. De rechter stelt vast dat de werknemer recht heeft op het achterstallige salaris, het loon over de opzegtermijn en de cessantia-uitkering. De totale vordering van de werknemer wordt vastgesteld op Afl. 11.600,00 bruto, plus Afl. 1.650,00 netto aan vertragingsrente.

De rechter veroordeelt Van den Broek tot betaling van deze bedragen aan de werknemer en legt de proceskosten ten laste van de werkgever. De uitspraak is gedaan door mr. Y.M. Vanwersch op 31 oktober 2017.

Uitspraak

Beschikking van 31 oktober 2017
Behorend bij E.J. 709/201700666
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker, hierna te noemen: [Verzoeker],
gemachtigde: mr. David G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
VAN DEN BROEK CONSTRUCTION LABOR & CLEANING N.V.
gevestigd te Aruba,
verweerster, hierna te noemen: Van den Broek,
gemachtigde: mr. R.C. Samuels, gedesisteerd.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 27 juni 2017;
- de akte uitlating aan de zijde van Van den Broek;
- de contra-akte aan de zijde van [Verzoeker].
Hierna is beschikking bepaald op heden.
2.
DE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN
2.1 [
[Verzoeker] is op 1 juli 2013 in dienst getreden bij Van den Broek tegen een uurloon van Afl. 15,00.
2.2
Sinds 1 november 2016 betaalt Van den Broek het salaris niet meer uit.
2.3
Bij brieven van 11 en 23 januari 2017 is Van den Broek gemaand om het salaris te voldoen, evenwel zonder succes.
2.4
Op 6 februari 2017 heeft verzoeker ontslag op staande voet genomen, omdat zijn salaris niet werd betaald.
3.HET VERZOEK EN HET VERWEER
3.1. [
Verzoeker] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, Van den Broek te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Afl. 19.800,00 zijnde het achterstallige salaris over 14 weken, de vertragingsrente, het loon over de opzegtermijn alsmede de cessantia, een en ander met veroordeling van Van den Broek in de kosten van het geding.
3.2
Van den Broek erkent achterstallig salaris over quincena 25 en 26 2016, alsmede quincena 1 tot en met 3 2017. Zij betwist dat er sprake was van een dringende reden voor een ontslag op staande voet en is van mening dat zij om deze reden geen loon over de opzegtermijn alsmede de cessantia verschuldigd is. Bij akte na mondelinge behandeling erkent Van den Broek de verschuldigdheid van het loon over de periode 1 november 2016 tot 6 februari 2017 ad AWG 10.744,68, waarvan zij stelt reeds AWG 6.053,47 te hebben voldaan. Zij verwijst hiervoor naar productie 1, doch deze productie is niet overgelegd.

4.DE BEOORDELING

4.1
Tussen partijen is niet in geschil het feit dat Van den Broek gestopt is met het betalen van het salaris van [Verzoeker] per 1 november 2016. Aan deze loondoorbetalingsverplichting kwam een einde op 6 februari 2017, toen [Verzoeker] met direct ingang ontslag nam.
4.2
In artikel 7A:1615q lid 2 sub c BWA is bepaald dat een werkgever een werknemer een dringende reden voor een ontslag op staande voet geeft, indien hij het loon niet of niet tijdig betaalt. Nu vast staat dat Van den Broek het salaris van [Verzoeker] sinds 1 november 2016 niet meer betaalde, heeft zij [Verzoeker] een dringende reden gegeven om ontslag op staande voet te nemen. Van den Broek is hierdoor schadeplichtig geworden, als bedoeld in artikel 7A:1615O BWA. [Verzoeker] heeft ingevolge het bepaalde in artikel 7A:1615r lid 1 BWA de keuze tussen een schadeloosstelling of volledige schadevergoeding. [Verzoeker] heeft gekozen voor de schadeloosstelling. Deze is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon bij regelmatige beëindiging. Dit heeft tot gevolg dat Van den Broek in ieder geval het achterstallige loon als het loon over de opzegtermijn, vermeerderd met de vertragingsrente, verschuldigd is.
4.3
Vast staat dat [Verzoeker] 40 uur per week werkte tegen een uurloon van Afl. 15,00 bruto. Aldus bedraagt het weekloon Afl. 600,00 bruto. Het achterstallige salaris over de periode 1 november 2016 tot 6 februari 2017 bedraagt aldus 14 weken x Afl. 600,00 =
Afl. 8.400,00 bruto.
4.4
Van den Broek is tevens het loon over de opzegtermijn verschuldigd. Dit is in gevolge het bepaalde in artikel 7A:1615i lid 2 sub a BWA gelijk aan het loon over één maand. Het loon over een maand bedraagt: 13 weken x Afl. 600,00/week : 3 = Afl. 2.600,00 bruto per maand. Dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
4.5
De vertragingsrente over het totaal achterstallige loon ad Afl. 11.000,00 bruto wordt gematigd tot 15%, zijnde Afl. 1.650,00 netto, nu de oorzaak van de achterstallige betalingen gelegen is in financieel-economische omstandigheden. Hoewel Van den Broek het gevorderde betwist, heeft hij ondanks zijn toezegging tijdens de mondelinge behandeling geen betalingsbewijzen overgelegd. Ook de productie waarnaar bij akte uitlating wordt verwezen, is niet in het geding gebracht. Dit heeft tot gevolg dat het (deels bevrijdende) verweer van Van den Broek als niet onderbouwd verworpen wordt.
4.6
Wat betreft de gevorderde cessantia wordt als volgt geoordeeld. Vast staat dat de dienstbetrekking is geëindigd anders dan door schuld van [Verzoeker]. Dit heeft tot gevolg dat hij op grond van artikel 3 van de Cessantialandsverordening (A.B. 1998, GT no.18) recht heeft op een eenmalige uitkering gelijk aan één weekloon. Uitgaande van Afl. 15,00 per bruto/uur en een 40-urige werkweek, bedraagt de cessantia-uitkering Afl. 600,00 bruto.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat aan loon inclusief cessantia toewijsbaar is: Afl. 8.400,00 bruto + Afl. 2.600,00+ Afl. 600,00 bruto = Afl. 11.600,00 bruto alsmede een bedrag ad
Afl. 1.650,00 netto, zijnde de vertragingsrente.
4.8
Van den Broek wordt nu hij grotendeels in het ongelijk is gesteld in de kosten veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt Van den Broek te betalen aan [Verzoeker], tegen bewijs van kwijting,
a. een bedrag ad Afl. 11.600,00 bruto, zijnde achterstallig salaris, het loon over de opzegtermijn en de cessantia-uitkering;
b. een bedrag af Afl. 1.650,00 netto, zijnde de vertragingsrente;
5.2
veroordeelt Van den Broek in de kosten van de procedure, aan de zijde van [Verzoeker] begroot op Afl. 50,00 griffierecht alsmede Afl. 2.000,00 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017 op 2017 in aanwezigheid van de griffier.