ECLI:NL:OGEAA:2017:909

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
K.G. no. 2072 van 2017/AUA201702531
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het sluiten van een erfpachtovereenkomst en de ontvankelijkheid van de eiseres

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, een naamloze vennootschap gevestigd in Aruba, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. Eiseres vorderde dat het Gerecht het Land zou bevelen om binnen zeven dagen een erfpachtovereenkomst te sluiten met betrekking tot een perceel domeingrond, zoals vermeld in een Ministeriële Beschikking van 5 januari 2017. Daarnaast vorderde eiseres een dwangsom van Afl. 25.000,-- voor elke dag dat het Land het bevel niet opvolgt, en veroordeling in de proceskosten.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2017 zijn beide partijen verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Eiseres heeft haar vorderingen toegelicht, terwijl het Land verweer heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar verzoek. Het Gerecht heeft de ontvankelijkheid van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat er geen gronden zijn om haar niet-ontvankelijk te verklaren. Het spoedeisend belang van eiseres is erkend, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat het niet mogelijk is om het Land te bevelen een overeenkomst te sluiten, aangezien dit in de Arubaanse rechtsorde niet is toegestaan.

Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de vordering van eiseres om het Land te bevelen een erfpachtovereenkomst te sluiten, niet kan worden toegewezen. De vordering is afgewezen, en eiseres is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op nihil, omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De uitspraak is gedaan op 15 november 2017 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Vonnis van 15 november 2017
Behorend bij K.G. no. 2072 van 2017/AUA201702531
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
de naamloze vennootschap
[EISERES]
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. P.C.R. Brown,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ)

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 19 oktober 2017.
1.2 [
eiseres] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. Het Land beveelt om al hetgeen te doen om te bewerkstelligen dat binnen 7 dagen na de uitspraak van dit vonnis het in de Ministeriele Beschikking van 5 januari 2017 bedoelde perceel domeingrond aan [eiseres] in erfpacht wordt gegeven;
b. bepaalt dat het Land ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van
Afl. 25.000,-- voor elke dag of deel daarvan dat het Land voormeld bevel niet opvolgt;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van het Land wordt daarom verworpen.
3.2
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
3.3
De vordering onder a. behelst de facto dat het Gerecht het Land beveelt om met [eiseres] een erfpachtovereenkomst te sluiten met betrekking tot het bij partijen genoegzaam bekende aan het Land in eigendom toebehorende perceel domeingrond (hierna: het perceel). Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.4
Ingevolge het eerste lid van artikel 6:213 BW behelst een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling waarbij één of meer partijen jegens één of meer andere partijen een verbintenis aangaan. Krachtens artikel 3:33 BW vereist een rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte
wil, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Ingevolge het eerste lid van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod daartoe (een rechtshandeling dus, oftewel een op rechtsgevolg gerichte wil, die zich door een verklaring heeft geopenbaard) en de aanvaarding daarvan (andermaal een rechtshandeling dus). Uit deze wettelijke bepalingen, die de basis vormen van het overeenkomstenrecht, vloeit voort dat voor de totstandkoming van een overeenkomst sprake moet zijn van
(vrije) wilsovereenstemming. In dat licht is het binnen de Arubaanse rechtsorde niet mogelijk een (rechts)persoon te bevelen of te veroordelen een overeenkomst, waaronder begrepen een erfpachtovereenkomst, te sluiten met een andere (rechts)persoon. Wel is het zo - en dat wordt ten overvloede overwogen - dat het afbreken door een partij van onderhandelingen om te komen tot een overeenkomst onder bepaalde omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert jegens de ander, op grond waarvan de afbrekende partij aansprakelijk is voor de schade van die ander als gevolg daarvan. Daargelaten of dit laatste al dan niet het geval is heeft [eiseres] in dit verband ter zitting in elk geval onbestreden gesteld dat zij ten behoeve van haar op het perceel te realiseren project reeds meer dan [bedrag] heeft geïnvesteerd.
3.5
Bij vorenstaande komt nog bij dat het Land de stelling van [eiseres], dat zij heeft voldaan aan alle aan de door het Land gestelde voorwaarden voor de uitgifte aan [eiseres] van het perceel in erfpacht, gemotiveerd heeft bestreden. Die stelling staat daarom niet vast. Het Gerecht ziet in het licht van dat door het Land gevoerde verweer ook geen grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dit met name niet omdat het Land niet of onvoldoende bestreden heeft gesteld dat het door [eiseres] overgelegde MER/EIA rapport niet is opgesteld door een erkend en ervaren adviesbureau zoveel mogelijk in overleg met lokale deskundigen en milieugroepen. Verder heeft het Land in dit verband niet of onvoldoende bestreden met een productie onderbouwd gesteld dat het in het door [eiseres] overgelegde rapport ontbreekt aan wat over het algemeen in een MER-rapport standaard voorkomt, zoals onder meer een beschrijving van de nul situatie, het geprojecteerde en van verschillende scenario’s ter voorkoming en beperking van milieueffecten. Dit klemt temeer omdat het perceel volgens het door [eiseres] overgelegde rapport een modderpoel betreft met weinig ecologische waarde, terwijl het Land - en wellicht ook milieu en/of natuurdeskundigen - daar heel anders over denkt of denken.
3.6
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure reeds het oordeel te verwachten dat de onder a. vermelde vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Dat brengt mee dat die door [eiseres] verzochte voorziening zal worden geweigerd, en dat alle overige stellingen van partijen - wat van de inhoud daarvan ook zij - onbesproken kunnen blijven. De onder c. vermelde vordering is te vaag en onbepaald. Die vordering wordt daarom afgewezen. De vordering onder b. deelt in het lot van de vordering onder a.
3.7
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van [eiseres] bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
3.8 [
eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd en door een in dienst van het Land zijnde ambtenaar.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [eiseres] verzochte;
-veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 15 november 2017.