ECLI:NL:OGEAA:2017:919

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
AUA201700871
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een VUT-aanvraag en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan op het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor vrijwillige uitdiensttreding (VUT) door de Beoordelingscommissie Vrijwillige Uittreding. De appellant, die in persoon procedeerde, had eerder een aanvraag ingediend voor eervol ontslag op basis van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut). De aanvraag was afgewezen op 23 december 2014, en na bezwaar was deze beslissing op 5 mei 2017 opnieuw ongegrond verklaard. De appellant stelde dat de afwijzing niet correct was en dat verweerder het gelijkheidsbeginsel had geschonden door zijn aanvraag anders te behandelen dan die van andere ambtenaren.

De rechter overwoog dat de weigeringsgronden voor een VUT-aanvraag beperkt zijn tot situaties waarin de continuïteit van de dienstverlening in gevaar komt. De verweerder had ruime beoordelingsvrijheid bij het nemen van beslissingen over de aanvragen. De rechter benadrukte dat het niet relevant was hoe andere diensten de aanvragen behandelden, aangezien de criteria voor beoordeling specifiek waren voor de betrokken dienst. De appellant had niet kunnen aantonen dat zijn situatie gelijk was aan die van andere ambtenaren wiens aanvragen wel waren goedgekeurd.

Uiteindelijk verklaarde de rechter het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag van de appellant op juiste gronden was gebaseerd en dat de verweerder de juiste procedure had gevolgd. De uitspraak werd gedaan op 20 november 2017 door rechter W.J. Noordhuizen, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 20 november 2017
AUA201700871
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:
DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DRH).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 23 december 2014 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om hem met toepassing van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding eervol ontslag te verlenen.
Tegen deze beschikking heeft appellant bij brief van 28 januari 2015 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 5 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellant op 18 mei 2017 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 25 september 2017 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is 2 oktober 2017 behandeld ter zitting, alwaar zijn verschenen appellant in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.2
Artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut) (AB 2000 no. 30) bepaalt dat gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden ambtenaren en overheidswerknemers een verzoek kunnen doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
Artikel 7, tweede lid, bepaalt dat verweerder ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding beoordeelt op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
Artikel 9, eerste lid, bepaalt dat de ambtenaar die een verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding als bedoeld in deze landsverordening, wenst in te dienen, zulks doet op een voor dit doel bij iedere dienst beschikbaar aanvraagformulier. Hij draagt zorg dat het formulier volledig ingevuld en ondertekend, voor het verstrijken van de in het landsbesluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, genoemde periode in het bezit is van de voorzitter van de Commissie.
Artikel 10, tweede lid, bepaalt dat de Commissie een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen weigert, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben. Zij zendt aan de verzoeker binnen zeven kalenderdagen na de datum van de beslissing tot weigering van het verzoek een door de voorzitter van de Commissie getekend schrijven, dat een verwijzing naar artikel 9, derde lid, bevat, alsmede de grond of gronden voor de weigering.
2.3
Aan de bij de bestreden beschikking op bezwaar gehandhaafde afwijzingen van appellants aanvragen om hem met toepassing van de Lvut eervol ontslag te verlenen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij h et nemen van een beslissing inzake aanvragen voor vrijwillige uitdiensttreding bij het personeel van het Departamento di Impuesto naast de kwalitatieve en kwantitatieve argumenten een nauwkeurige toetsingsmaatstaf wordt gehanteerd binnen de dienst. In totaal zijn er zes verzoeken toegewezen die allen getoetst zijn aan dezelfde criteria. Appellants verzoek kon op basis van de criteria in combinatie met de kwalitatieve en kwantitatieve argumenten van de dienst niet worden toegewezen. Daarnaast kon appellants verzoek evenmin op basis van het gelijkheidsbeginsel worden toegewezen, daar er geen sprake was van gelijke gevallen, aldus verweerder.
2.4
Appellant betoogt - kort samengevat - dat verweerder niet tot een ongegrondverklaring van zijn bezwaar heeft mogen komen. Hij stelt daartoe dat verweerder ten aanzien van hem geen juiste toepassing heeft gegeven aan het criterium van “de ontstane vacature kan bij het toekennen van de vrijwillige uitdiensttreding intern vervuld worden” bij hem onjuist dan wel ten onrechte niet is toegepast, althans de bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Voorts beroept hij zich op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur.
2.5
Bij uitspraak van 13 maart 2017 heeft dit gerecht op beroep van appellant overwogen, dat verweerder bij de beantwoording van de vraag naar de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst, groot gewicht mag toekennen aan het advies van het betrokken diensthoofd tenzij het advies niet gebaseerd is op de juiste toepassing van – samengevat – de Lvut of als de toetsingsmaatstaf niet op consistente wijze wordt gehanteerd.
2.6
Bij voormelde uitspraak werd de beschikking op bezwaar vernietigd omdat – kort gezegd – door verweerder niet voldoende draagkrachtig was gereageerd op een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.7
Daarop heeft de Beoordelingscommissie vrijwillige uittreding bij de nu bestreden beschikking opnieuw in de zaak voorzien. Daarbij heeft de commissie overwogen dat verzoeken (ook) worden getoetst aan zes (niet cumulatieve) criteria. Die luiden als volgt:
- de na uittreding ontstane vacature kan intern vervuld worden;
- verzoeker is ouder dan 55 jaar;
- verzoeker heeft meer dan 30 dienstjaren;
- verzoeker behoort niet tot het kaderpersoneel;
- verzoeker heeft een hoge frequentie aan arbeidsongeschiktheid wegens zwaarwegende medische redenen;
- de functie houdt op te bestaan.
2.8
Binnen het Departemento di Impuesto zijn 6 verzoeken toegewezen. De omstandigheden in die gevallen zijn niet gelijk aan die van appellant, aldus verweerder.
2.9
Dat verweer slaagt. Het gerecht is van oordeel dat, hoewel de weigeringsgronden van een VUT-aanvraag gelimiteerd zijn tot gevallen waarin de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben, binnen die criteria verweerder ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat brengt met zich mee dat voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet relevant is hoe de situatie is bij andere diensten zoals het Openbaar Ministerie.
2.1
Met betrekking tot de personen waarnaar appellant verwijst om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen heeft verweerder erop gewezen dat de desbetreffende ambtenaren ouder dan 55 jaar waren en/of meer dan 30 jaar in dienst werkzaam waren en/of geen schaarste toelage ontvingen en/of een andere functie hadden. Dat is door appellant niet weersproken.
2.11
Appellant verwijst ook nog naar een collega die nog geen 55 jaar was, nog geen 30 jaar in dienst en die wel kaderpersoneel was. Haar verzoek werd toegewezen maar zij heeft het weer ingetrokken. Deze collega had echter een andere vooropleiding dan appellant.
2.12
Het beroep is dus ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag, 20 november 2017, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).