ECLI:NL:OGEAA:2017:951

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
EJ nr. 1625 van 2016 / AUA201601470
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie ex art. 401 BW

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 december 2017 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De verzoekster, de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.F.J. Caster, heeft een verzoek ingediend om de kinderalimentatie te wijzigen op basis van gewijzigde omstandigheden conform artikel 1:401 lid 1 BW. De verweerder, de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, woont in Nederland. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 14 maart 2017, waarin het gezag werd uitgesproken en een voorlopige omgangsregeling werd vastgesteld. De uitspraak van 5 december 2017 is het resultaat van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de minderjarige.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige Afl. 880,- per maand bedragen, rekening houdend met bijzondere uitgaven zoals naschoolse opvang en zwemles. De draagkracht van zowel de moeder als de vader is beoordeeld, waarbij het gerecht de netto-inkomens en vaste lasten in overweging heeft genomen. Uiteindelijk is de bijdrageplicht van de vader vastgesteld op Afl. 440,- per maand, met een ingangsdatum van 1 september 2016. De beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011 is gewijzigd in die zin dat de vader nu bijdraagt aan de kosten van de minderjarige. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek om meer of anders te verzoenen is afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 5 december 2017
Behorend bij EJ nr. 1625 van 2016 / AUA201601470
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[Verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. A.F.J. Caster,
tegen
[Verweerder],
wonende in Nederland,
VERWEERDER, hierna de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.
Belanghebbende:
[minderjarige], de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeschikking van dit gerecht van 14 maart 2017, waarbij het gezag is uitgesproken, een voorlopige omgangsregeling is bepaald en de beslissing omtrent de kinderalimentatie is aangehouden. Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • de producties aan de zijde van de moeder, ingediend op 24 augustus en 19 september 2017;
  • de producties en aantekeningen aan de zijde van de vader, ingediend op 21 september 2017 en overgelegd op 26 september 2017;
  • de griffiersaantekeningen van de voortzetting behandeling achter gesloten deuren op 26 september 2017, waaruit blijkt dat zijn verschenen de moeder in persoon bijgestaan door mr. M.M.M.C. Ecury occuperende voor mr. A.F.J. Caster en de vader bij zijn gemachtigde;
  • de akte uitlating aan de zijde van de moeder, ingediend op 19 oktober 2017;
  • de akte uitlating aan de zijde van de vader, overgelegd op 24 oktober 2017.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Zoals reeds besloten in de beschikking van 14 maart 2017 is naar het oordeel van het gerecht sprake van wijziging van omstandigheden conform artikel 1:401 lid 1 BW die een wijziging van de bij beschikking van 31 augustus 2011 vastgestelde kinderalimentatie, rechtvaardigt.
2.2
Het gerecht zal gelet hierop een nieuwe alimentatie vaststellen. Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de draagkracht van zowel de moeder als de vader. Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie.

2.3
Bij het vaststellen van de kosten van verzorging en opvoeding hanteert het gerecht als richtsnoer voor kinderen van jonger dan 12 jaar een bedrag van Afl. 450,- per maand. In dit bedrag zitten begrepen de noodzakelijke schoolkosten en de kosten aan kleding, recreatie en persoonlijke verzorging, zodat met de door de moeder opgevoerde schoolgeld geen rekening wordt gehouden nu binnen dit bedrag binnen het normbedrag valt. Dit normbedrag kan worden verhoogd indien blijkt van bijzondere uitgaven ten behoeve van het kind die niet zijn begrepen in bovengenoemd bedrag. In dit geval is wel gebleken van dergelijke uitgaven, namelijk de naschoolse opvang, de zwemles en de padvinderij zodat het gerecht de behoefte van de minderjarige zal bepalen op Afl. 880, per maand.

2.4
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de draagkracht van de moeder en de vader elkaar niet veel ontlopen. Daarbij neemt het gerecht voor wat betreft de draagkracht van de vader zijn inkomen uit arbeid en dat uit de onderneming in aanmerking. Het gerecht zal wat betreft de kosten rekening houden met de Nederlandse bijstandsnorm (onder aftrek van 30% woonkostencomponent van die uitkering) en de helft van de woonlasten nu de vader samenwoont en van zijn partner geen financiële gegevens zijn overgelegd. Met de overige opgevoerde lasten houdt het gerecht separaat geen rekening omdat die worden geacht te worden bestreden uit een bedrag gelijk aan bijstand of achtergesteld moeten worden bij de plicht van de vader financieel bij te dragen aan de opvoeding van de minderjarige. Voor wat betreft de draagkracht van de moeder neemt het gerecht naast de vaste norm van Afl. 1.400, nog de helft van de woonlasten en de aflossing van leningen in aanmerking.
2.5
Alles bijeengenomen zal het gerecht daarom de bijdrageplicht voor de vader bepalen op de helft van de behoefte van de minderjarige, mitsdien Afl. 440, per maand.
2.6
Gegeven de omstandigheid dat de vader na een redelijke termijn na indiening van het verzoekschrift rekening heeft moeten houden met het bestaand van de onderhoudsplicht zal de ingangsdatum worden bepaald op 1 september 2016.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijzigt de beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011 (zaaknummer 200.081.931/01) in dier voege dat de bijdrage van de vader [verweerder] in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats], met ingang van 1 september 2016 wordt bepaald op Afl. 440,- per maand,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 5 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.