ECLI:NL:OGEAA:2017:992

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
A.R. nr. 1158 van 2017/AUA201701041
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldvordering door RBC Royal Bank tegen gedaagden

In deze civiele procedure, aangespannen door RBC Royal Bank (Aruba) N.V., is de rechtbank op 13 december 2017 tot een vonnis gekomen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G.T.M. Kloes, vorderde een geldbedrag van Afl. 11.401,84 van de gedaagden, met een rente van 18% vanaf 1 mei 2017 en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden, die in persoon verschenen, hebben niet op de zitting van 6 november 2017 gereageerd, waarbij alleen gedaagde 2 aanwezig was. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 oktober 2017 al enkele beslissingen genomen en de partijen hebben hun standpunten toegelicht.

De rechtbank heeft de vordering van RBC gedeeltelijk toegewezen, met uitzondering van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden waarvoor vergoeding werd gevraagd, niet voldoende waren onderbouwd en niet aan de vereisten voldeden zoals gesteld in de relevante wetgeving. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en zijn ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 3.359,97. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat RBC het bedrag kan vorderen voordat de uitspraak in hoger beroep is definitief.

Uitspraak

Vonnis van 13 december 2017
Behorend bij A.R. nr. 1158 van 2017/AUA201701041
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,gevestigd te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
1. [Gedaagde 1],
wonende in Aruba, te [adres],
hierna ook te noemen: [gedaagde 1],
2. [Gedaagde 2],
wonende in Aruba, te [adres],
hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
hierna gezamenlijk ook te noemen [gedaagden],
beiden procederend in persoon,
GEDAAGDEN.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 11 oktober 2017 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 6 november 2017. RBC is toen ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, voor wie mr. J.A. Saade heeft geoccupeerd, die werd vergezeld door [branchmanager] (branchmanager van de RBC te […]). [Gedaagde 2] is in persoon ter zitting verschenen. [Gedaagde 1], aan wie het tussenvonnis (met daarin dag- en tijdbepaling van de comparitie) tijdig bij deurwaardersexploot is betekend, is niet verschenen. De ter zitting verschenen partijen hebben over en weer het woord gevoerd (RBC mede aan de hand van toegelaten nadere producties), en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
RBC vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt
a. om aan RBC te betalen Afl. 11.401,84, te vermeerderen met (1) overeengekomen rente ad 18% jaarlijks gerekend vanaf 1 mei 2017 tot aan de algehele voldoening en (2) Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het tussenvonnis zal het onder a. verzochte worden toegewezen als na te melden, met uitzondering van de verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3
Het enkele feit dat partijen vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte overeen zijn gekomen brengt niet mee dat de vordering op dit onderdeel zonder meer wordt toegewezen. Van belang is dat vast komt te staan dat de werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor artikel 63a Rv een voorziening geeft (zie HR NJ 2003/566 in verbinding met HR NJ 2007/482). Gedocumenteerd gesteld noch is gebleken dat zulke werkzaamheden zijn verricht. De werkzaamheden die gemoeid zijn gegaan met de twee door RBC overgelegde aanmaningsbrieven van - vreemd genoeg - dezelfde datum (te weten 12 april 2017) vallen zonder meer binnen het bereik van voormeld artikel.
3.4
[Gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RBC, tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 193,09 + 208,44 + 208,44 =) Afl. 1.359,97 aan verschotten (griffiegeld en deurwaarderskosten) en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 4 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.000,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk - des dat hetgeen de één heeft betaald ook de ander ten belope van die betaling bevrijdt - om aan RBC te betalen Afl. 11.401,84, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 18% jaarlijks gerekend vanaf 1 mei 2017 tot aan de algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk - des dat hetgeen de één heeft betaald ook de ander ten belope van die betaling bevrijdt - in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RBC, tot aan deze uitspraak begroot op Alf. 3.359,97;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.