ECLI:NL:OGEAA:2018:143

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
E.J. no. 2848 van 2017/AUA201703579
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ongewenst intiem gedrag door leidinggevende

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Aruba Airport Authority N.V. (verzoekster) en [Verweerder] (verweerder). De verzoekster heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van gewichtige redenen, specifiek wegens ongewenst intiem gedrag van [Verweerder], die een leidinggevende functie bekleedde. De feiten van de zaak zijn als volgt: [Verweerder] heeft zich schuldig gemaakt aan sexual harassment door een ondergeschikte medewerkster, mw. [X], ongewenst te benaderen en te proberen haar te zoenen, wat leidde tot een schorsing van vijf dagen en een intern onderzoek naar aanleiding van een klacht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [Verweerder] zich niet alleen subjectief maar ook objectief schuldig heeft gemaakt aan ongewenst intiem gedrag, wat een dringende reden voor ontslag oplevert. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is, zonder toekenning van een billijkheidsvergoeding aan [Verweerder]. Tevens is [Verweerder] veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 20 maart 2018
Behorend bij E.J. no. 2848 van 2017/AUA201703579
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: AAA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Verweerder],
wonende in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [Verweerder],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak gehouden ter terechtzitting van 15 februari 2018.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat AAA ter zitting is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. [Juridisch medewerker] en dhr. [Landside Operations Manager] (juridisch medewerker respectievelijk “
landside operations manager” bij AAA). [Verweerder] is verschenen samen met zijn gemachtigde. AAA heeft gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om bij wijze van repliek te reageren op het verweerschrift, en dat onder overlegging van toegelaten nadere producties. [Verweerder] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om bij wijze van dupliek te reageren op die reactie van [Verweerder].
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
AAA verzoekt dat het Gerecht bij beschikking de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst onmiddellijk, althans op een door het Gerecht te bepalen ander tijdstip, ontbindt op grond van de in het verzoekschrift omschreven gewichtige redenen indien en voor zover bij rechterlijk gewijsde blijkt dat die arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat, zonder toekenning aan [Verweerder] van een door AAA te betalen billijkheidsvergoeding, kosten rechtens.
2.2 [
Verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door AAA verzochte, althans tot toekenning aan [Verweerder] van een door AAA te betalen billijkheidsvergoeding indien het Gerecht tot ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst overgaat.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
In deze procedure staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden onder meer het volgende vast tussen partijen.
3.1.1
In de periode 1 februari 1989 tot 31 december 1996 was [Verweerder] werkzaam als ambtenaar bij de Luchthavendienst. Toen die dienst op 1 januari 1997 verzelfstandigd/geprivatiseerd werd naar AAA is [Verweerder] per gelijke datum krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van AAA, bij en voor wie hij laatstelijk werkzaam was als “
Landside Supervisor” tegen een basis bruto maandloon van Afl. 7.728,--.
3.1.2
AAA heeft op 7 november 2016 voor haar personeel, waaronder begrepen [Verweerder], verplicht bij te wonen trainingssessies ter zake van onder meer het onderwerp ongewenste intimiteiten/sexual harassment georganiseerd. [Verweerder] was daarbij aanwezig.
3.1.3
Aanleiding voor voormelde trainingssessies was een intern rapport dat was opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat was opgestart na een klacht over [Verweerder] ter zake van sexual harassment. Nadat dit onderzoek was afgerond heeft AAA [Verweerder] bij brief van 24 oktober 2016 een schorsing van 5 dagen opgelegd. Die brief vermeldt onder meer: “
On October 3. 2016 you were invited for a meeting with [COO], COO, [Landside Operations Manager], Landside Operations Manager, [Juridisch medewerker], Legal Officer and [HR Advisor], HR Advisor to discuss the outcome of whistleblower report regarding the charge of sexual harassment against you.
(…).
As per our “Algemene Bedrijfsvoorschriften” and by law sexual harassment is not permitted. We expect from our employees, especially from you as a Supervisor, that they behave in a respectful manner towards each other.
(…).”.
3.1.4
Op 11 maart 2017 heeft [Verweerder] in de kantine van AAA (waar op dat moment verder niemand aanwezig was) de aan hem ondergeschikte bij AAA te werk gestelde uitzendkracht mw. [X] (hierna: [X]) van achteren benaderd, om vervolgens aan het haar van [X] te ruiken. Toen [X] zich daarop omdraaide, probeerde [Verweerder] haar een zoen te geven. [X] draaide daarop haar gezicht weg van [Verweerder], die vervolgens van achteren haar nek en schouders begon te strelen en te masseren. De handen van [Verweerder] zijn daarbij op enig moment in de buurt van de borsten van [X] gekomen. [X] is vervolgens opgestaan en vertrokken uit de kantine. [X] heeft het gebeurde (hierna: het voorval) gemeld bij haar werkgever, die vervolgens over het voorval heeft geklaagd bij AAA.
3.2 [
Verweerder] stelt in het licht van vorenstaande onder meer dat hij op initiatief van over pijn in haar nek en schouders klagende [X] is overgegaan tot massage van haar nek en rug, en dat zijn handen in de buurt van haar borsten zijn gekomen toen zij plotseling opstond. Die bevrijdende stellingen heeft AAA gemotiveerd bestreden, waardoor ze niet vast komen te staan. Het Gerecht ziet mede in het licht van het betoog van AAA evenmin grond om bedoelde stellingen aannemelijk te oordelen. Dit temeer omdat [Verweerder] zelf stelt dat hij [X] op haar hoofd heeft gezoend, terwijl gesteld noch is gebleken dat dit ook zou zijn gebeurd op initiatief van [X].
3.3
Vorenstaande brengt mee dat [Verweerder] de stelling van AAA, dat [X] gedurende en als gevolg van het voorval geshockeerd was, onvoldoende onderbouwd heeft bestreden. Vast komt te staan dat het voorval zich heeft voorgedaan tegen de wil van [X] in. Daaruit volgt dat [Verweerder] zich niet alleen in subjectieve zin maar ook objectief gezien jegens [X] schuldig heeft gemaakt aan ongewenst intiem gedrag, ofwel aan sexual harassment.
3.4
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende - waaronder begrepen het lange dienstverband van [Verweerder] bij AAA en het gegeven dat AAA [Verweerder] middels trainingssessies, haar bij partijen genoegzaam bekende Algemene Bedrijfsregels en de hiervoor onder 3.1.3 weergegeven inhoud van voormelde al dan niet terechte schorsingsbrief meermalen heeft gewezen op het ontoelaatbare of onaanvaardbare karakter van ongewenste intimiteiten en/of seksuele intimidatie op de werkvloer van AAA - is het Gerecht van oordeel dat het aan [Verweerder] ernstig verwijtbare voorval een dringende reden voor ontslag oplevert. Dit klemt temeer omdat [Verweerder] een leidinggevende positie (lees tevens: voorbeeldfunctie) heeft bij AAA en het ernstig verwijtbare gedrag van [Verweerder] zich richtte tegen een kwetsbare aan hem ondergeschikte ingeleende medewerkster.
3.5
Bedoelde dringende reden heeft te gelden als gewichtige reden op grond waarvan het Gerecht zal overgaan tot ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
3.6
De onderhavige ontbindingsgrond staat aan toekenning aan [Verweerder] van een door AAA te betalen billijkheidsvergoeding in de weg.
3.7 [
Verweerder] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AAA, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 174,92 =) Afl. 624,92 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van tarief 5 van het liquidatietarief, ad Afl. 1.250,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-ontbindt per onmiddellijk de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst indien en voor zover bij rechterlijk gewijsde blijkt dat die overeenkomst nog steeds bestaat, zonder toekenning aan [Verweerder] van een billijkheidsvergoeding;
-veroordeelt [Verweerder] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van AAA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 624,92 aan verschotten en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 maart 2018.