ECLI:NL:OGEAA:2018:148

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
A.R. nr. 165 van 2016/AUA201600889
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Land Aruba voor schade door onrechtmatige daad na verkeersongeval

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser [gedaagde] schadevergoeding gevorderd van de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba naar aanleiding van een verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op een openbare weg waar een afsluitende barricade was geplaatst zonder adequate waarschuwingsborden of verlichting. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Land niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht om de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen. Getuigenverklaringen gaven aan dat de barricade niet goed zichtbaar was, vooral in het donker, en dat er geen waarschuwingsborden waren geplaatst. Het Gerecht oordeelde dat het Land onrechtmatig had gehandeld door deze nalatigheid, waardoor het aansprakelijk werd gesteld voor de schade die [gedaagde] had geleden.

Het Gerecht heeft de vordering van [gedaagde] toegewezen en het Land veroordeeld tot betaling van Afl. 24.118,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2015. Daarnaast werd het Land veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Het vonnis werd uitgesproken op 21 februari 2018 door rechter mr. A.H.M. van de Leur, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 21 februari 2018
Behorend bij A.R. nr. 165 van 2016/AUA201600889
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (ambtenaar werkzaam bij D.W.J.Z.).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 22 februari 2017 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente van 10 mei 2017, tevens houdende een tussenvonnis en een rolbeschikking;
- de door [gedaagde] genomen akte na descente;
- het proces-verbaal van bewijslevering van 5 juli 2017;
- de door het Land genomen conclusie na bewijslevering, tevens houdende een antwoordakte na descente;
- de door [gedaagde] genomen antwoordconclusie na bewijslevering.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenvonnissen neergelegde overwegingen en beslissing, behoudens ten aanzien van het volgende.
2.1.1
Getuige [Naam X] heeft verklaard dat het door hem uitgebrachte rapport, zoals vermeld onder 2.6 van het tussenvonnis van 22 februari 2017, niet overeenstemt met de werkelijkheid en dat het nietszeggend is met betrekking tot het ongeval van [gedaagde]. [Naam X] voornoemd heeft verder verklaard dat hij ter zake van dat ongeval niet ter plekke is geweest, en dat hij het ongeval abusievelijk heeft verwisseld met een ander ongeval dat zich een dag eerder dan dat van [gedaagde] had voorgedaan.
2.1.2
Vorenstaande brengt mee dat rechtsoverweging 2.6 van voormeld tussenvonnis in zijn geheel komt te vervallen. Hetzelfde geldt voor de op die overweging gebaseerde eerste zin van rechtsoverweging 2.7. De tweede zin van die overweging geldt onverkort. [gedaagde] heeft immers onbestreden gesteld dat er ten tijde van het ongeval geen waarschuwingsborden stonden langs de weg waarop [gedaagde] reed ter aankondiging van de op of direct na de kruising staande wegbarricade.
2.2
Uit het proces-verbaal van descente blijkt het volgende, en dat met name op grond van eigen waarneming van het Gerecht. De naar de kruising toe leidende weg is gezien vanaf ruim 185 meter van de kruising niet recht zoals door het Land gesteld maar een lange alsmaar doorlopende flauwe linkse bocht. Door die bocht is het kruispunt op ruim 185 meter afstand daarvan niet zichtbaar, en derhalve ook niet de op of vlak na de kruising geplaatste wegbarricade. Zonder een bij de kruising brandende mobiele schijnwerper is die wegbarricade eerst op ruim 122 meter afstand van de kruising te zien doch niet duidelijk, terwijl niet in één oogopslag is te zien dat die barricade dwars over de weg is geplaatst. Door gezichtsbedrog lijkt het alsof de barricade langs de weg is geplaatst. Op ruim 92 meter afstand van de kruising geldt zonder een bij de kruising brandende schijnwerper hetzelfde. Eerst vanaf 62 meter afstand is zonder een bij de kruising brandende mobiele schijnwerper te zien dat er iets op de weg is geplaatst, maar duidelijk zichtbaar is het niet. Op eerst ruim 32 meter afstand van de kruising is zonder een bij de kruising brandende mobiele schijnwerper duidelijk te zien dat er iets op de weg staat, maar dat de barricade - en daar zijn partijen het over eens - niet goed verlicht is.
2.3
Tegen voormelde achtergrond heeft het Land door [gedaagde] bestreden gesteld dat de kruising ten tijde van het ongeval was verlicht door een aldaar geplaatste mobiele schijnwerper, waardoor de barricade wel tijdig en duidelijk zichtbaar is geweest voor [gedaagde]. Ten bewijze van die stelling heeft het Land twee getuigen doen horen. Uit de verklaringen van die getuigen volgt het door het Land te leveren bewijs niet. Niet vast komt daarom te staan dat de kruising ten tijde van het ongeval was verlicht door een aldaar geplaatste mobiele schijnwerper. Dat brengt met zich dat het Gerecht de hiervoor onder 2.2 omschreven constateringen in aanmerking neemt voor de beantwoording van de vraag of het Land jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en aldus aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade als gevolg van het ongeval. Bij die beantwoording heeft vooropgesteld te gelden dat de Arubaanse openbare wegen (als die waar het ongeval zich heeft voorgedaan) in eigendom toebehoren aan het Land en dat het Land de beheerder is van die wegen. Aldus rust op het Land de verplichting om er zo veel als mogelijk zorg voor te (laten) dragen dat de (fysieke) toestand van die wegen de veiligheid van personen en/of zaken niet in gevaar brengt.
2.4
Het op een normaliter doorgaande openbare weg plaatsen van een afsluitende barricade brengt uit zijn aard een potentieel gevaarlijke situatie met zich, waarbij zonder het treffen van afdoende voorzorgs- of waarschuwingsmaatregelen de kans op verwezenlijking van gevaar niet gering is. Het verkeer hoeft immers bij ontbreken van dergelijke maatregelen niet te verwachten dat een normaliter doorgaande weg is afgesloten met een barricade. Dit alles klemt temeer als het - zoals in dit geval - gaat om een weg waar met de in Aruba maximale snelheid van 80 kilometer per uur gereden mag worden, en nog temeer als de barricade is geplaatst - zoals dus ten tijde van het ongeval - gedurende het donker.
2.5
Vast staat dat er ten tijde van het in het donker plaatsgevonden ongeval geen borden stonden langs de weg naar de kruising toe ter waarschuwing van de aanwezigheid van de (overigens onder begeleiding en toezicht van de politie geplaatste) wegbarricade. Het had op de weg van het (daartoe verantwoordelijke) Land gelegen om dergelijke borden wel aldaar te (laten) plaatsen. Verder staat vast dat de barricade ten tijde van het ongeval niet behoorlijk was verlicht, terwijl het op de weg van het Land had gelegen om daar zorg voor te dragen, bijvoorbeeld door het bij de kruising (laten) plaatsen van een brandende schijnwerper en voorts door het (laten) plaatsen van waarschuwingslampen op of aan de barricade. Dit klemt temeer indien sprake is van de hiervoor onder 2.2 omschreven omstandigheden. Door dat alles na te laten, heeft het Land zich niet gekweten van zijn plicht om er zo veel als mogelijk voor te (laten) zorgen dat de toestand van de weg waar het ongeval zich heeft voorgedaan de veiligheid van personen en/of zaken niet in gevaar bracht. Gesteld noch is gebleken dat het niet mogelijk of te bezwarend was voor het Land om invulling te (laten) geven aan die plicht.
2.6
Met bedoeld nalaten heeft het Land onzorgvuldig en daarom onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde], hetgeen met zich brengt dat het Land aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van het ongeval. Hierbij wordt nog opgemerkt dat is gesteld noch gebleken dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien het Land voormelde maatregelen wel had getroffen.
2.7
Voor zover het Land stelt dat [gedaagde] mede of eigen schuld heeft aan het ongeval door met een te hoge snelheid de kruising op te rijden geldt het volgende. Vast staat dat [gedaagde] de aldaar geldende snelheidslimiet van 80 kilometer per uur niet heeft overschreden (zie rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis van 22 februari 2017). Verder staat vast dat ten tijde van het ongeval de bij de kruising geplaatste stoplichten voor [gedaagde] op groen stonden, en gesteld noch is gebleken dat er ander verkeer in de buurt van de kruising was ten tijde van het ongeval. Aldus in samenhang met de hiervoor onder 2.2 omschreven omstandigheden valt zonder nadere deskundige uitleg - die ontbreekt - niet in te zien dat [gedaagde] de kruising is opgereden met een onvoorzichtige snelheid. De aard en de gesteldheid van de weg waar [gedaagde] ingevolge het eerste lid van het Lbvr rekening mee moest houden (zie sustenu 7. van de conclusie van antwoord) was naar het oordeel van het Gerecht onder de gegeven omstandigheden een vrije doorgaande goed berijdbare weg alwaar hij met een maximale snelheid van 80 kilometer per uur volgens het voor [gedaagde] geldende groene stoplicht door mocht rijden. Het mogelijke beroep van het Land op mede of eigen schuld van [gedaagde] mist voldoende feitelijke grondslag, en wordt daarom gepasseerd.
2.8
Vast staat dat als gevolg van het ongeval [gedaagde] in totaal Afl. 24.118,60 heeft geleden. Het Land zal worden veroordeeld om dat bedrag bij wijzen van schadevergoeding te betalen aan [gedaagde], te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 5 september 2015 (zoals onbestreden gevorderd door [gedaagde]). Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. De in de conclusie van antwoord onder 3. vermelde exoneratie geldt alleen binnen de contractuele verhouding tussen DOW/het Land en GM Affairs Caribbean N.V., en niet in de verhouding van het Land tot [gedaagde]. De bijzondere voorzichtigheid die [gedaagde] als weggebruiker krachtens het eerste lid van artikel 25 van het Lbvr dient te betrachten bij het oprijden van een kruising ziet niet op het voorkomen van ongevallen als het onderhavige.
2.9
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 200,79 =) Afl. 950,79 aan verschotten en Afl. 5.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (5 punten van tarief 4, ad Afl. 1.000,-- per punt).

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt het Land om ten titel van schadevergoeding uit onrechtmatige daad aan [gedaagde] te betalen Afl. 24.118,60, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 5 september 2015;
-veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 5.950,79;
-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.