Op 3 april 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba een beschikking gegeven in de zaak van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] in Aruba. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Voogdijraad op 30 november 2017. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 waren de moeder, vader en voogdes niet aanwezig, terwijl de Voogdijraad vertegenwoordigd was door mevrouw [naam A] en mevrouw [naam B].
De minderjarige is erkend door de vader en is onder voogdij geplaatst bij mevrouw [naam voogdes] na ontheffing van de moeder uit het gezag op 15 november 2016. De Voogdijraad heeft in haar rapport aangegeven dat de ontwikkeling van de minderjarige bedreigd wordt door een gebrek aan opvoedingsvaardigheden van de voogdes en zorgwekkend gedrag van de minderjarige zelf. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de minderjarige met zedelijke en lichamelijke ondergang wordt bedreigd.
Het gerecht heeft, op basis van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor ondertoezichtstelling. Tevens is besloten dat de minderjarige moet worden geplaatst in het Orthopedagogisch Centrum, met benoeming van [naam Y] als gezinsvoogdes. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en geldt voor de duur van één jaar, ingaande op de datum van de beschikking.