ECLI:NL:OGEAA:2018:207

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
A.R. 1531 van 2017 / AUA2017001570
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieovereenkomst tussen stichting en Land Aruba met betrekking tot achterstallige betalingen en wettelijke rente

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, stond de stichting Casa Cuna Progreso tegenover de openbare rechtspersoon Land Aruba. De stichting had een subsidieovereenkomst met het Land, die dateert van 1 januari 1975, waarin werd bepaald dat de stichting subsidie ontving voor de verzorging en opvoeding van kinderen wiens ouders door de rechter uit de ouderlijke macht waren ontheven. In de overeenkomst was ook opgenomen dat geschillen aan arbitrage waren onderworpen. De stichting vorderde een bedrag van Afl. 1.053.654,- aan achterstallige subsidie over de periode tot en met 2014. Na een arbitrageprocedure oordeelde de arbitragecommissie op 16 december 2016 dat het Land Afl. 987.628,- minder had uitgekeerd dan waarop de stichting recht had. De stichting verzocht het Land om uitvoering te geven aan deze uitspraak, maar het Land voldeed hier niet aan binnen de gestelde termijn, waardoor het in verzuim raakte. Uiteindelijk betaalde het Land op 15 januari 2018 het bedrag van Afl. 987.628,- aan de stichting, maar de stichting vorderde ook wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2017, evenals buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het Gerecht oordeelde dat het Land wettelijke rente verschuldigd was over de hoofdsom vanaf 2 maart 2017 en veroordeelde het Land tot betaling van de wettelijke rente en de proceskosten aan de stichting. Het vonnis werd uitgesproken op 11 april 2018.

Uitspraak

Vonnis van 11 april 2018
Behorend bij A.R. 1531 van 2017 / AUA2017001570
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de stichtingSTICHTING CASA CUNA PROGRESO,
te Aruba,
hierna te noemen de stichting,
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper,
tegen:
de openbare rechtspersoonLAND ARUBA,
te Aruba,
gemachtigde: A. Lumenier.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 27 februari 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 1 januari 1975 zijn de stichting en het land een subsidieovereenkomst aangegaan. Volgens deze overeenkomst geniet de stichting subsidie voor, samengevat, de (tijdelijke) verzorging en opvoeding van kinderen tot zes jaar wier ouders door de rechter uit de ouderlijke macht zijn ontheven of ontzet en die aan de Voogdijraad zijn toevertrouwd.
In deze overeenkomst is verder bepaald dat daaruit voortvloeiende geschillen aan arbitrage zijn onderworpen.
2.2
Bij brief van 11 december 2015 heeft de gemachtigde van de stichting de minister van Financiën en de minister van Sociale Zaken verzocht om de stichting uiterlijk 10 januari 2016 een bedrag van Afl. 1.053.654,- aan achterstallige subsidie over de periode tot en met 2014 te betalen.
2.3
Bij brief van 16 juni 2016 heeft de gemachtigde van de stichting de minister van Financiën en de minister van Sociale Zaken bericht dat, nu betaling is uitgebleven, ter zake tussen partijen een geschil is ontstaan en dat zij ter beslechting daarvan een arbitrageprocedure wenst te beginnen.
2.4
Bij beslissing van 16 december 2016 heeft de arbitragecommissie in dit geschil geoordeeld dat het Land gedurende de periode tot en met 2014 een bedrag van Afl. 987.628,- minder aan subsidie heeft uitgekeerd, dan waarop de stichting volgens de subsidieovereenkomst aanspraak had. De stichting dient dit bedrag dan ook alsnog te ontvangen, zo is in die beslissing geconcludeerd, met de aanbeveling aan het Land om, gezien de precaire financiële situatie van de stichting, dit bedrag zo spoedig mogelijk te betalen.
2.5
Bij brief van 18 januari 2017 heeft de stichting de minister van Financiën en de minister van Sociale Zaken verzocht om uiterlijk 1 maart 2017 uitvoering te geven aan de uitspraak van de arbitragecommissie van 16 december 2016.
2.6
Bij brief van 1 maart 2017 heeft de stichting de minister van Financiën en de minister van Sociale Zaken opnieuw verzocht om uitvoering te geven aan de uitspraak van de arbitragecommissie van 16 december 2016, en wel uiterlijk 15 maart 2017.
2.7
Op 15 januari 2018, na het uitbrengen van het verzoekschrift in deze procedure, heeft het Land een bedrag van Afl. 987.628,- aan de stichting betaald.

3.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING

3.1
Nadat het Land, hangende de procedure, een bedrag ter hoogte van de hoofdsom aan de stichting heeft betaald, heeft de stichting haar eis gewijzigd in die zin dat zij vordert de wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van 11 december 2015, buitengerechtelijke incassokosten, gemaximeerd tot Afl. 10.000,- en de kosten van het geding.
3.2
Nu de stichting bij brief van 18 januari 2017 de betrokken ministers heeft verzocht om uiterlijk 1 maart 2017 uitvoering te geven aan de uitspraak van de arbitragecommissie van 16 december 2016 en het Land daaraan niet binnen de aldus gestelde termijn heeft voldaan, is het Land met ingang van 2 maart 2017 in verzuim geraakt. Voor het oordeel dat het verzuim reeds voorafgaand aan de arbitrageprocedure was ingetreden, bestaat geen grond. Eerst met die uitspraak is tussen partijen vast komen te staan dat en hoeveel het Land aan de stichting aan subsidie verschuldigd is.
Het voorgaande brengt met zich dat het Land de stichting wettelijke rente verschuldigd is over de hoofdsom vanaf 2 maart 2017 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald. Weliswaar heeft het Land inmiddels een bedrag van Afl. 987.628,- betaald, maar omdat dat ingevolge artikel 6:44 BW in de eerste plaats strekt in mindering van de kosten en de verschenen rente, is de hoofdsom thans nog niet volledig betaald.
3.3
In het verlengde van het hiervoor onder 3.2 overwogene, dient ter beantwoording van de vraag of voldoende gesteld en gebleken is dat door de stichting daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, gekeken te worden naar de periode tussen de datum van de uitspraak van de arbitragecommissie van 16 december 2016 en de aanvang van deze procedure. Onvoldoende gesteld en gebleken is dat dat gedurende deze periode het geval is geweest. Daterend uit deze periode bevinden zich in het dossier slechts voormelde brieven van 18 januari en van 1 maart 2017, uitgegaan namens het bestuur van de stichting. De kosten die de stichting stelt in het kader van de arbitrageprocedure te hebben gemaakt, dateren van voor deze periode en derhalve van voordat het verzuim was ingetreden.
3.4
Het Land zal worden veroordeeld in de proceskosten.

5.DE UITSPRAAK

het gerecht:
veroordeelt het Land tot betaling aan de stichting van de over de hoofdsom van Afl. 987.628,- verschuldigde wettelijke rente vanaf 2 maart 2017 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de stichting worden begroot op Afl. 7.500,- aan griffierecht, Afl. 205,10 aan explootkosten en Afl. 8.000,- (2 punten in tarief 9) aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.