In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 17 april 2018 een beschikking gegeven in een voogdijzaak. De vader, verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.R.F. Scheper, verzoekt om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, dat geboren is in 2012. De moeder, verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.R. Bryson, heeft echter ernstige bezwaren tegen deze omgangsregeling, onder andere vanwege vermoedens van ontuchtige handelingen door de vader. De Voogdijraad heeft op 8 december 2017 een rapport ingediend waarin wordt geadviseerd dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige moet behouden en dat er geen omgangsregeling moet worden getroffen tussen de vader en het kind. Dit advies is gebaseerd op het gebrek aan communicatie tussen de ouders sinds april 2017 en de zorgen over de veiligheid van de minderjarige.
Tijdens de zitting op 17 april 2018 is het Gerecht tot de conclusie gekomen dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft. De vader heeft geen bewijs kunnen leveren dat er geen gronden zijn voor ontzegging van het recht op omgang. Het Gerecht heeft de zorgen van de Voogdijraad over de mogelijke ontuchtige handelingen door de vader serieus genomen en heeft besloten dat er verder onderzoek moet plaatsvinden door de kinderarts en de Jeugd en Zeden Politie. Totdat er duidelijkheid is over de beschuldigingen, is omgang met de vader niet in het belang van de minderjarige. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.