ECLI:NL:OGEAA:2018:221

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
A.R. no. 2317 van 2017/AUA201702827
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure inzake overeenkomst van geldlening tussen ISLAND FINANCE N.V. en gedaagde

In deze civiele procedure, aangespannen door ISLAND FINANCE N.V., gevestigd te Aruba, tegen een gedaagde wonende te Aruba, betreft het een geschil over een overeenkomst van geldlening die op 15 juli 2014 is gesloten. Gedaagde heeft een geldbedrag geleend van eiseres en is verplicht om dit bedrag met rente terug te betalen. Eiseres vordert betaling van Afl. 10.705,82, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde zich niet aan de betalingsverplichtingen heeft gehouden.

De procedure is gestart met een verzoekschrift op 25 oktober 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering van eiseres, waarbij hij stelt dat eiseres mogelijk geen rekening heeft gehouden met door hem verrichte betalingen. Eiseres heeft echter aangetoond dat slechts één betaling niet in mindering is gebracht op de hoofdsom.

De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres gegrond is, aangezien gedaagde de hoofdsom en de gevorderde rente niet heeft betwist. Het verzoek van gedaagde om het maandelijkse loonbeslag te verlagen is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat het bedrag van Afl. 1.099,- de beslagvrije voet te boven gaat. De rechter heeft de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, en gedaagde is veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 18 april 2018.
Behorend bij A.R. no. 2317 van 2017/AUA201702827.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
wonende te Aruba, [adres],
hierna ook te noemen: gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 25 oktober 2017;
- de conclusie van antwoord, genomen op de rolzitting van 10 januari 2018;
- de conclusie van repliek met producties, ingediend op 7 februari 2018;
- de conclusie van dupliek, ingediend op 2 maart 2018.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen hebben op 15 juli 2014 een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij gedaagde van eiseres een som geld heeft geleend onder de verplichting die som met rente terug te betalen.
2.2
Artikel 8 van de overeenkomst bepaalt het volgende: “
Alle redelijk door Island Finance N.V., gemaakte kosten, daaronder begrepen doch niet beperkt tot porto-, telegram-, telefoon-, telex-,telefaxkosten en bemiddelingskosten, naar aanleiding van een geschil met de schuldenaar of in geval Island Finance N.V. betrokken raakt in een gerechtelijke procedure of een geschil met de schuldenaar of een derde, worden door de schuldenaar gedragen. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen 15% van het door de schuldenaar verschuldigde bedrag. Alle gerechtelijke kosten, daaronder begrepen doch niet beperkt tot advocatenkosten, deurwaarderskosten en griffierechten worden geheel door de schuldenaar gedragen.
2.3
Gedaagde heeft zich niet gehouden aan de uit de geldleningovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert na vermindering van eis - uitvoerbaar bij voorraad - gedaagde te veroordelen tot betaling van Afl. 10.705,82, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,4% per maand vanaf 30 april 2016 tot een maximum van Afl. 12.902,61 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente en vermeerderd met 15% overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten Afl. 1.675,58, met veroordeling van gedaagde tot vergoeding van de proceskosten waaronder de beslagkosten.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voorvloeiende betalingsverplichting.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ten aanzien van de hoofdsom stelt gedaagde dat eiseres mogelijk geen rekening heeft gehouden met de door hem verrichte betalingen door middel van automatische incasso. Daartoe heeft gedaagde een overzicht van de bank overgelegd.
4.2
Eiseres heeft bij repliek gemotiveerd aangegeven dat alleen één betaling van 26 mei 2017 niet op de hoofdsom in mindering is gebracht. Die betaling heeft eiseres bij eiswijziging in mindering gebracht op de hoofdsom. Nu gedaagde de hoofdsom na eisvermindering en de gevorderde rente niet heeft betwist, en de vordering van eiseres op de wet is gegrond, zal de vordering worden toegewezen.
4.3
Volgens gedaagde lost hij maandelijks Afl. 1.099,- af op de schuld en verzoekt hij het gerecht dit bedrag te verlagen naar Afl. 650,- per maand. Het gerecht zal het verzoek van gedaagde begrijpen als een verzoek om het maandelijks loonbeslag te verlagen. Artikel 7A:1614g BWA bepaalt dat beslag onder de werkgever op het door deze aan de werknemer verschuldigd loon is niet verder geldig dan tot een derde gedeelte van het in geld vastgesteld loon. Gedaagde heeft nimmer gesteld dat het bedrag van afl. 1.099,- de beslagvrije voet te boven gaat. Het gerecht zal het verzoek van gedaagde om het maandelijkse loonbeslag te verlagen om die reden afwijzen.
4.4
Met betrekking tot de overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten overweegt het gerecht als volgt. De kosten vinden hun grondslag in artikel 8 van de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde. Dat eiseres daadwerkelijk kosten heeft gemaakt om betaling buiten rechte te verkrijgen, heeft zij aannemelijk gemaakt met de door haar overgelegde producties. De vordering tot betaling van die kosten kan dus, als op de wet gegrond, worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten op voet van het bepaalde in artikel 63b lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden toegewezen conform het nieuwe procesreglement (naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief 4).
4.5
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van Afl. 10.705,82, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,4% per maand vanaf 30 april 2016 tot een maximum van Afl. 12.902,61 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag waarop volledig zal zijn betaald, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 1.500,-;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, dit tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 898,11 aan explootkosten en Afl. 2.000,- aan salaris van de gemachtigde (naar rato van 2 punten van het liquidatietarief 4);
- verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.