Op 9 januari 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba een beschikking gegeven in een zaak betreffende de erkenning van buitenlandse notariële aktes. De zaak werd aangespannen door de moeder van twee minderjarigen, die sinds 2012 bij haar in Aruba wonen. De vaders van de minderjarigen, die in de Dominicaanse Republiek wonen, hadden op 12 oktober 2016 verklaard dat zij de voogdij over de minderjarigen aan de moeder overdragen, zodat de kinderen in Aruba konden blijven wonen.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 11 september 2014 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2018 waren de vaders, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. De moeder was aanwezig, bijgestaan door een medewerker van de Voogdijraad. Het verzoek van de moeder was gericht op het verkrijgen van een verklaring als bedoeld in artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de notariële aktes van 12 oktober 2016 in Aruba erkend konden worden.
Het gerecht oordeelde dat de notariële aktes niet vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand, omdat deze registers geen informatie bevatten over voogdij of gezag over minderjarigen. Daarom kon het verzoek niet worden toegewezen. Daarnaast werd overwogen dat volgens de Dominicaanse wet de moeder van rechtswege het ouderlijk gezag heeft, en dat de vaders niet met het gezag over de minderjarigen zijn belast, aangezien er geen verzoeken tot gezamenlijk gezag waren ingediend.
Uiteindelijk heeft het gerecht het verzoek van de moeder afgewezen. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken in de terechtzitting van 9 januari 2018, in aanwezigheid van de griffier.