ECLI:NL:OGEAA:2018:260

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
AUA201701806
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing tweede studieduurverlengingsverzoek en ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft appellante, wonend in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar tweede studieduurverlengingsverzoek door het College van Curatoren van de Universiteit van Aruba. De afwijzing vond plaats op 26 september 2016, waarna appellante op 8 november 2016 bezwaar indiende. Het bezwaar werd door verweerder op 29 juni 2017 ongegrond verklaard, waarna appellante beroep instelde bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De zaak werd behandeld op 26 maart 2018, waarbij zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren.

De rechter overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, ingaande op de dag na de datum van de beschikking. Aangezien de beschikking op 26 september 2016 was gedagtekend, eindigde de termijn op 7 november 2016. Het ingediende bezwaarschrift op 8 november 2016 was derhalve te laat. Appellante voerde aan dat haar gemachtigde op dat moment in het buitenland was en dat zij zich geen advocaat kon veroorloven, maar de rechter oordeelde dat deze omstandigheden niet als verschoonbaar konden worden aangemerkt.

De rechter verklaarde het beroep van appellante gegrond, vernietigde de beschikking op bezwaar van 29 juni 2017 en verklaarde het bezwaar tegen de beschikking van 26 september 2016 niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar zou worden terugbetaald. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Noordhuizen en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2018. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de beslissing moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2018
AUA201701806
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: dhr. mr. F.B. Ras,
gericht tegen:
het College van Curatoren van de Universiteit van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. G.A. Maldonado.

1.PROCESVERLOOP

Appellante heeft op 8 november 2016 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder van 26 september 2016, waarbij haar tweede studieduurverlengingsverzoek is afgewezen.
Bij beschikking op bezwaar van 29 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 2 augustus 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 14 september 2017 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 maart 2018, alwaar zijn verschenen appellante, samen met haar gemachtigde voornoemd, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend. Nu de beschikking op 26 september 2016 is gedagtekend, is de termijn op die dag aangevangen en op 7 november 2016 geëindigd. Het op 8 november 2016 ingekomen bezwaarschrift is dan ook buiten de in voornoemd artikel gegeven termijn ingediend.
Ingevolge artikel 12, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.2
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat appellante de afwijzende beschikking van verweerder van 26 september 2016 op 29 september 2016 heeft ontvangen. Op dat tijdstip was de bezwaartermijn nog niet verlopen, dus indiening binnen die termijn kon van appellante worden gevergd.
Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat haar gemachtigde toen uitlandig was en dat zij zich geen advocaat kon veroorloven. Appellante heeft toen gekozen om op haar gemachtigde te wachten voor het opstellen en indienen van het bezwaarschrift.
2.3
Het gerecht overweegt dat, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, appellante geen verschoonbare redenen heeft gegeven waarop zij buiten de hiervoor genoemde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzende beschikking van verweerder van 26 september 2016. De door appellante ter zitting gestelde omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat zij het bezwaarschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden in de zin van artikel 12, derde lid, van de Lar. Dit te meer nu de afwijzende beschikking voorzien was van een bezwaarclausule die uitdrukkelijk wijst op de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van de beschikking bezwaar te maken.
2.4
Onder deze omstandigheden had verweerder het bezwaar van appellante niet‑ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep van appellante is, in zoverre, dan ook gegrond.
2.4
Gelet op het vorenstaande ziet het gerecht aanleiding om op de na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beschikking op bezwaar van 29 juni 2017;
verklaart het door appellante tegen de beschikking van 26 september 2016 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 7 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).