ECLI:NL:OGEAA:2018:261

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
AUA201703086
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 mei 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroepschrift dat door AMTR N.V. was ingediend tegen een beschikking van de Centrale Bank van Aruba. De Centrale Bank had op 13 juli 2016 twee bestuurlijke boetes opgelegd aan AMTR N.V. en op 3 oktober 2017 het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard. AMTR N.V. heeft op 15 november 2017 beroep ingesteld, maar dit beroepschrift was één dag te laat ingediend. Het gerecht heeft appellante in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was, was ingediend, maar AMTR N.V. heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor kon het gerecht geen gronden vinden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Op basis van artikel 32 sub a van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) heeft het gerecht besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2018
AUA201703086
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de naamloze vennootschap AMTR N.V.,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat mr. E.J.M. Lotter Homan,
gericht tegen:
de Centrale Bank van Aruba
VERWEERDER.

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 13 juli 2016 heeft verweerder, met toepassing van artikel 317, tweede lid van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, een tweetal afzonderlijke bestuurlijke boetes aan appellante opgelegd.
Bij beschikking van 3 oktober 2017 heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft appellante op 15 november 2017 beroep ingesteld bij het gerecht.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het beroep strekt ertoe de beschikking van 3 oktober te vernietigen en te bepalen dat verweerder een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar van appellante van 25 augustus 2017 dient te nemen.
2.2
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat de termijn in op de dag na die, waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.
Ingevolge artikel 28, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.3
De beschikking op bezwaar is gedagtekend op 3 oktober 2017, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Lar is aangevangen op 4 oktober 2017 en is geëindigd op 14 november 2017. Het beroepschrift, bij het gerecht ingekomen op 15 november 2017, is dan ook één dag te laat ingediend.
2.4
Bij brief van 9 januari 2018 heeft het gerecht appellante in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat het beroepschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden is ingediend, zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Lar. Van die gelegenheid heeft appellante geen gebruik gemaakt. Dit brengt met zich mee dat het gerecht geen gronden ziet om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.5
Ingevolge artikel 32 sub a LAR kan het gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het gerecht zal dan ook als volgt beslissen.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 7 mei 2018, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).