ECLI:NL:OGEAA:2018:281

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
LAR nr. AUA201800862
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergunning ingevolge de Hinderverordening en bestuursdwang bij bedrijfsactiviteiten

Op 7 mei 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Best International Group N.V. en de Minister van Justitie. De zaak betreft een verzoek van Best International Group N.V. om een vergunning op basis van de Hinderverordening voor het oprichten van een beton- en asfaltfabriek. In 2014 diende verzoekster een aanvraag in voor een vergunning, maar deze werd later gewijzigd naar een verzoek voor groot- en kleinhandel in zand en steenslag. De Minister van Justitie verbood op 20 maart 2018 de voortzetting van de werkzaamheden totdat op de aanvraag was beslist. Verzoekster maakte bezwaar en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 april 2018 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoekster als de Minister en derde-belanghebbenden aanwezig waren.

De rechter overwoog dat op basis van artikel 54 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (Lar) een verzoek om schorsing van de beschikking kan worden gedaan indien uitvoering daarvan onevenredig nadeel zou opleveren. De rechter concludeerde dat de brief van de Minister als een beschikking moet worden aangemerkt, omdat deze een stilleggingsbevel bevatte. Het gerecht oordeelde dat verzoekster jarenlang zonder vergunning handelde en dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat handhavend optreden niet meer zou plaatsvinden. De belangen van de omwonenden en natuurbescherming werden zwaarder gewogen dan de financiële belangen van verzoekster. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanmerkelijke kans bestond dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand zou blijven.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2018
LAR nr. AUA201800862
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
BEST INTERNATIONAL GROUP N.V.,
gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. C. Helen Lejuez,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A. Lumenier (DWJZ).
Als derde-belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:
STICHTING FUNDACION CONSERVA AREA CRISTAL,
zetelende te Aruba
,
[buurtbewoner 1], buurtbewoner,
[buurtbewoner 2], buurtbewoner,
[buurtbewoner 3],buurtbewoner en
[buurtbewoner 4], buurtbewoner,
allen wonende te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. J.M. de Cuba.

1.PROCESVERLOOP

Op 17 juli 2014 heeft verzoekster, door indiening van het daarvoor bestemde aanvraagformulier, aan verweerder verzocht om verlening van een vergunning ingevolge de hinderverordening tot het mogen oprichten/veranderen/verplaatsen van een beton en asfaltfabriek te Babijn 13-Z. Bij brief, ingediend op 8 maart 2018 heeft verzoekster haar verzoek gewijzigd in die zin dat alleen verzocht wordt om verlening van een vergunning ingevolge de hinderverordening voor de groot- en kleinhandel in zand en steenslag en het verpakken hiervan.
Bij brief van 20 maart 2018 heeft verweerder verzoekster per onmiddellijke ingang de voortzetting van de werkzaamheden verboden totdat op de aanvraag ingevolge de hinderverordening is beslist.
Op 22 maart 2018 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking.
Op 29 maart 2018 heeft verzoekster zich voorts tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft op 16 april 2018 stukken ingediend.
De derde-belanghebbenden hebben op 16 april 2018 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 april 2018, waarbij aanwezig waren verzoekster bij haar gemachtigde en Jose Luis de Andrade en Shareen de Andrade, verweerder bij zijn gemachtigde en de derde-belanghebbenden bij hun gemachtigde en [buurtbewoner], [buurtbewoner] en [buurtbewoner].
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
Het verdere relevante juridische kader
2.3
Ingevolge artikel 1 van de Hinderverordening is het verboden zonder vergunning van de minister van Justitie en Publieke Werken inrichtingen, die hetzij door de verspreiding van stank, rook of dampen, hetzij door geraas of gedruis, hetzij anderszins, voor de omgeving hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken, op te richten.
2.4
Ingevolge Artikel 10, eerste lid, van de Hinderverordening kan de vergunning alleen worden geweigerd in geval van vrees voor:
a. hinder van ernstige aard, zoals het ter bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, onder C, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van stank, rook of dampen en het maken van geraas of gedruis;
b. schade aan eigendommen, bedrijven of gezondheid;
c. gevaar.
2.5
Ingevolge artikel 17 wordt het voortzetten der werkzaamheden in een inrichting als bedoeld in artikel 1, voor de oprichting waarvan geen vergunning is verleend, of ten opzichte waarvan de vergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 is getrokken, door de minister van Justitie en Publieke Werken verboden en zo nodig wordt de inrichting gesloten of worden de daarin aanwezige werktuigen verzegeld.
De feiten
2.6
Verzoekster is opgericht in 1999.
2.6.1
In 2010 heeft er een statuutswijziging plaatsgevonden waarbij het doel en de vertegenwoordigingsbevoegdheid is veranderd.
2.6.2
Verzoekster heeft op 6 februari 2012 een vestigingsvergunning verkregen.
2.6.3
Op 30 december 2013 heeft verzoekster het stuk grond te Babijn 13-Z gekocht.
2.6.4
Verzoekster heeft op 17 juli 2014 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een vergunning ingevolge de hinderverordening. Bij brief, ingediend op 8 maart 2018, heeft verzoekster haar verzoek gewijzigd in die zin dat alleen verzocht wordt om verlening van een vergunning ingevolge de hinderverordening voor de groot- en kleinhandel in zand en steenslag en het verpakken hiervan.
De standpunten
2.7
Met haar verzoek om een voorlopige voorziening wenst verzoekster dat de uitvoering van de beschikking van 20 maart 2018 wordt geschorst totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist, althans aan haar ontheffing van de stopzetting van de werkzaamheden te verlenen. Verzoekster betoogt - kort samengevat - dat zij niet handelt in strijd met de hinderverordening, dat zij sinds 1999 voornoemd terrein huurt om graafwerkzaamheden te verrichten, dat zij de zandwegen naar de inrichting met water besproeit, dat zij haar bedrijfstijden heeft aangepast van 08.00 uur tot 16.00 uur en dat zij werknemers in dienst heeft en schade lijdt.
2.8
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 20 maart 2018 geen beschikking is in de zin van de Lar, maar een mededeling van informatieve aard. Verweerder kan de onrechtmatige situatie niet langer laten voortduren en het algemeen belang om op te treden dient zwaarder te wegen dan het belang van verzoekster.
De beoordeling
2.9
Voor honorering van het onderhavig verzoek is onder meer vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand zal blijven.
2.1
Bij brief van 20 maart 2018 heeft verweerder verzoekster per onmiddellijke ingang de voortzetting van de werkzaamheden verboden totdat op de aanvraag ingevolge de hinderverordening is beslist. Anders dan verweerder meent, is de brief naar het voorlopig oordeel van het gerecht aan te merken als een op rechtsgevolg gerichte beschikking nu aan verzoekster een stilleggingsbevel wordt opgelegd. De brief heeft, gelet op haar inhoud en strekking, onmiskenbaar het karakter van een door verweerder met toepassing van artikel 17 van de Hinderverordening aan verzoekster opgelegde last onder bestuursdwang.
2.11
Niet in geschil is dat verzoekster al jaren zonder hindervergunning de betreffende bedrijfsactiviteiten werkzaamheden uitvoert en in strijd handelt met artikel 1 van de Hinderverordening. Verzoekster heeft aan deze omstandigheid echter niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat tegen de bedrijfsactiviteiten niet (meer) handhavend zou worden opgetreden. Volgens vaste jurisprudentie betekent de omstandigheid dat een overtreding lange tijd ongemoeid is gelaten niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden.
2.12
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.13
Ter zittting heeft verweerder aangegeven dat - op basis van alle adviezen - het er naar uit ziet dat er sprake is van hinder van ernstige aard voor de omwonenden in de zin van artikel 10, eerste lid onder a, van de Hinderverordening en dat het verzoek om afgifte van een hindervergunning zal worden afgewezen. Een concreet zicht op legalisering is dan ook niet aanwezig.
2.14
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij financieel nadeel heeft en dat zij haar werknemers dient te ontslaan indien de bedrijfsactiviteiten niet worden hervat. Verweerder beroept zich op het algemeen belang om handhavend te mogen optreden.
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder, gelet op de adviezen en de klachten van omwonenden terzake ernstige hinder, het algemeen belang bij handhavend optreden doorslaggevend kunnen achten. Voorshands is voldoende gebleken dat sprake is van hinder van ernstige aard in de zin van artikel 10, eerste lid onder a, van de Hinderverordening. In dit geval dient, mede gelet op de zwaarwegende belangen van de omwonenden en de zwaarwegende natuurbeschermingsbelangen, het algemeen belang te prevaleren boven het financiële belang van verzoekster.
2.15
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar niet in stand zal blijven. De verzoeken dienen dan ook te worden afgewezen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.