In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V. (hierna: BdCA), vertegenwoordigd door mr. M. Bemer. De zaak betreft de aanspraak van eiser op een vergoeding voor zijn werkzaamheden als commissaris bij BdCA, die hij sinds 10 maart 2008 vervult. Eiser stelt dat hij recht heeft op een billijke vergoeding, omdat de algemene vergadering van aandeelhouders nooit een vergoeding heeft vastgesteld, zoals vereist volgens artikel 11.4 van de statuten van BdC.
Eiser vordert een bedrag van Afl. 560.000,00, alsmede een vergoeding voor juridische werkzaamheden en immateriële schade. Hij stelt dat hij, in tegenstelling tot andere commissarissen, een lagere vergoeding ontvangt en dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het gerecht heeft in een tussenvonnis van 30 mei 2018 aangegeven dat het behoefte heeft aan meer feitelijke informatie over de bezoldiging van de commissarissen in de periode van 2013 tot 2018, om te kunnen beoordelen of eiser een redelijke vergoeding heeft ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol voor het indienen van een overzicht van de vergoedingen door BdCA.
De vordering tot vergoeding van juridische werkzaamheden is afgewezen, omdat er geen overeenkomst is aangetoond. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is eveneens afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond geestelijk letsel te hebben opgelopen. De rechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van de benodigde stukken.