In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 5 juni 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter in een familierechtelijke kwestie. De zaak betreft een verzoek van een man om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van een minderjarige, die door een andere man is erkend. De moeder van de minderjarige heeft verweer gevoerd en het gerecht verzocht zich onbevoegd te verklaren. De procedure omvatte verschillende ingediende stukken, waaronder een verzoekschrift, adviezen en akten van beide partijen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteland] en woont sinds 29 maart 2018 met de moeder in [land]. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over de minderjarige. De man, die de minderjarige wil erkennen, heeft verzocht om een omgangsregeling. Het gerecht heeft zich in deze zaak afgevraagd of het rechtsmacht heeft, waarbij het van belang is dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige doorslaggevend is.
Het gerecht heeft vastgesteld dat de minderjarige en de moeder in [land] wonen, wat betekent dat de Arubaanse rechter geen rechtsmacht heeft. De Nederlandse nationaliteit van de man en zijn verblijfplaats bieden geen voldoende aanknoping met de Arubaanse rechtssfeer. Het gerecht heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de bevoegdheid naar de bevoegde rechter in [land] verhuist. De beslissing van het gerecht is dat het zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het verzoek, waarbij de kosten worden gecompenseerd zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.